ECLI:NL:RBMNE:2019:735

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
22 februari 2019
Zaaknummer
16/659466-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en wapenbezit met vrijspraak voor andere feiten

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 februari 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een spaarvarken, manchetknopen, een huissleutel en een autosleutel uit een woning, alsook aan wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en dat hij wil meewerken aan ambulante hulpverlening, maar dat zijn weigerachtige houding zorgwekkend is. De reclassering ziet momenteel geen mogelijkheden om het gedrag van de verdachte te veranderen of de risico's te beperken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van twee andere feiten, wat heeft geleid tot een afwijking van de eis van de officier van justitie. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft ook de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen, evenals een reclasseringsadvies dat wijst op een problematische achtergrond en het ontbreken van een stabiele levenssituatie. De rechtbank heeft de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een wapen en munitie, onttrokken aan het verkeer en verbeurd verklaard. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte van de feiten is vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659466-18
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 februari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1996] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 oktober 2018, 11 januari 2019 en 8 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en mr. T.S.S. Overes, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen door mr. E.P. Ceulen, advocaat te Arnhem, namens de benadeelde partij [benadeelde] en van hetgeen namens de benadeelde partij [juwelier] naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Onder 1
zich op 23 juni 2018 te Woudenberg heeft schuldig gemaakt aan een woninginbraak.
Onder 2
zich op 16 april 2018 te Soest heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van een inbraak (ramkraak) in de juwelierszaak [juwelier] .
Onder 3
zich op 30 april 2016 te Woudenberg heeft schuldig gemaakt aan bedreiging jegens [slachtoffer] , door met een vuurwapen een kogel af te vuren op het raamkozijn van de woonkamer van de woning van [slachtoffer] .
Onder 4
op tijdstippen in de periode van 16 april 2018 tot en met 23 juni 2018 te Woudenberg een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

Ten aanzien van het onder 2 en onder 3 ten laste gelegde
4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht zowel de onder 2 ten laste gelegde inbraak bij de juwelier [juwelier] op 16 april 2018 als de onder 3 ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer] op 30 april 2016 wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie hecht hierbij voornamelijk waarde aan de rapportages van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), waaruit het volgende is gebleken.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde inbraak is DNA aangetroffen van verdachte op de hoofdsteun van de bijrijdersstoel van de auto waarmee de pui van de juwelierszaak is kapotgereden. Verder is in de juwelierszaak een huls aangetroffen. Het NFI is met betrekking tot deze huls tot de conclusie gekomen dat het ‘extreem veel waarschijnlijker’ is dat deze huls met het later bij verdachte aangetroffen vuurwapen is verschoten, dan dat de huls is verschoten met een soortgelijk ander vuurwapen. Daarnaast is op deze huls óók DNA van verdachte aangetroffen.
Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde bedreiging merkt de officier van justitie op dat de aangetroffen kogel past bij het kaliber vuurwapen dat op 23 juni 2018 bij verdachte is aangetroffen. Bovendien kende aangever de verdachte. Aangever heeft in Woudenberg jarenlang naast verdachte gewoond en had verdachte, in zijn hoedanigheid als politieambtenaar, in januari 2016 op heterdaad aangehouden tijdens een inbraak. Verdachte was in de week van deze bedreiging net weer vrijgekomen. Wraak kan hier als motief worden gezien.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van beide feiten vrijspraak bepleit en wijst daarbij op het volgende.
Verdachte ontkent betrokkenheid bij deze feiten. Verdachte heeft wel verklaard dat hij het aangetroffen wapen en de munitie in zijn bezit heeft gehad, maar hij deelde dit wapen en de munitie met iemand anders. De auto die bij de juwelierszaak is aangetroffen herkent verdachte ook als een auto waar hij wel eens in heeft gezeten. De persoon met wie hij het wapen deelde, is dezelfde persoon als toentertijd de bestuurder van de auto.
Verder wijst de raadsvrouw erop dat de politie de camerabeelden heeft bekeken van de juwelier [juwelier] . Drie daders zijn op beeld te zien. Door de politie is geverbaliseerd dat het hierbij gaat om drie negroïde personen. Verdachte is geen negroïde persoon. Verdachte is dan ook niet een van de drie mannen op de beelden.
Ten aanzien van de aangetroffen DNA-sporen heeft verdachte een alternatief scenario genoemd. Vast staat dat het DNA op de bijrijdersstoel een mengprofiel betreft van minimaal vier personen. Van in elk geval vier mensen is er dus DNA aangetroffen op deze bijrijdersstoel. Als verdachte de bron is van een deel van het mengprofiel, betekent dat niet automatisch dat zijn DNA op de nacht van de ramkraak in de auto terecht is gekomen. Verdachte heeft verklaard dat hij die auto herkende en dat het klopt dat hij een keer in die auto heeft gezeten. Dat was echter niet ten tijde van de ramkraak, maar voor die tijd.
Ten aanzien van de aangetroffen huls in de juwelierszaak merkt de raadsvrouw op dat de vraag of de aangetroffen huls is verschoten met het bij verdachte aangetroffen wapen niet doorslaggevend is. Als het juist is dat de kogel met het aangetroffen wapen is verschoten, staat daarmee nog niet vast dat verdachte dit heeft gedaan. Aangezien het er niet op lijkt dat er op de plaats delict is geschoten, rijst de vraag wanneer het DNA van verdachte op de huls terecht is gekomen. Verdachte heeft verklaard dat hij zowel het wapen als de munitie deelde met een andere persoon. Omdat verdachte deze munitie in zijn bezit heeft gehad, bestaat ook de mogelijkheid dat daarop zijn DNA aanwezig is. Uit het dossier kan echter niet worden opgemaakt dat dit DNA op de avond van de ramkraak op de huls is terecht gekomen. Nu het dossier verder geen bewijs bevat met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte, dient verdachte te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde bedreiging merkt de raadsvrouw op dat verdachte ook hier betrokkenheid ontkent. De verdenking dat verdachte met een vuurwapen een kogel zou hebben afgevuurd op de woning van [slachtoffer] berust uitsluitend op een vermoeden. De bevindingen van het NFI leiden niet tot de conclusie dat met zekerheid kan worden gesteld dat de onderzochte kogel met het bij verdachte aangetroffen vuurwapen is afgevuurd. Ook heeft het NFI overwogen dat de afvuursporen in de kogel passen bij meerdere merken vuurwapens. Dit is het enige bewijs dat zou leiden naar een wapen dat verdachte wel eens bij zich heeft gedragen. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat niet wordt voldaan aan het bewijsminimum en dat verdachte alleen al om die reden dient te worden vrijgesproken. Indien de rechtbank wel zou komen tot een vaststelling dat de kogel is afgevuurd met het aangetroffen wapen, merkt de raadsvrouw op dat hiermee nog niet is vastgesteld dat verdachte de schutter is geweest. Verdachte deelde het wapen met een ander, waardoor niet vastgesteld kan worden dat verdachte het wapen bij zich droeg op de dag van het ten laste gelegde feit.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Verdachte heeft betrokkenheid bij de tenlastegelegde ramkraak ontkend. De rechtbank stelt vast dat verbalisanten de camerabeelden van de juwelierszaak, waar de ramkraak heeft plaatsgevonden, hebben uitgekeken. Deze verbalisanten komen tot een signalement van drie daders, te weten “negroïde personen”. Verdachte voldoet evident niet aan dit signalement en dit proces-verbaal levert dan ook een contra-indicatie op voor de betrokkenheid van verdachte bij de ramkraak. De camerabeelden zelf zijn niet aan het procesdossier toegevoegd, zodat de rechtbank deze niet heeft kunnen bekijken en beoordelen.
Het gegeven dat DNA van verdachte is aangetroffen op de bijrijdersstoel van de bij deze inbraak gebruikte auto levert voorts geen doorslaggevend bewijs op voor de betrokkenheid van verdachte. Naast het DNA van verdachte is ook DNA van nog minimaal drie onbekende personen aangetroffen op de bijrijdersstoel. Nu verder bewijs ontbreekt, laat dit de mogelijkheid open dat het DNA van verdachte op een ander moment dan op 16 april 2018 op deze stoel is terecht gekomen.
Deze gevolgtrekking geldt eveneens voor de in de juwelierszaak aangetroffen kogelhuls waarop DNA van verdachte is aangetroffen. Ook dit DNA kan op een ander moment op deze huls terecht zijn gekomen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Verdachte ontkent betrokkenheid bij deze bedreiging. Het procesdossier bevat geen bewijs dat verdachte op 30 april 2016 bij de woning van [slachtoffer] is geweest. De omstandigheid dat verdachte op 23 juni 2018 - ruim twee jaar na de bedreiging - in het bezit is geweest van het wapen waarmee hoogstwaarschijnlijk de betreffende kogel is afgevuurd, levert onvoldoende bewijs op dat het verdachte is geweest die de kogel heeft afgevuurd. Dat, zoals door de officier van justitie aangevoerd, verdachte wellicht handelde uit wraak, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Verdachte dient dan ook ten aanzien van deze beide feiten te worden vrijgesproken.
WAARDERING VAN HET BEWIJS
Ten aanzien van het onder 1 en onder 4 ten laste gelegde
Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
Onder 1
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [aangever] , mede namens [B] , van 23 juni 2018, genummerd PL0900-2018179065-1, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 313-314;
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 8 februari 2019;
Onder 4
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 juli 2018, genummerd PL0900-2018183849-10, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 305-306;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 juli 2018, genummerd PL9099-2018179065-52, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 310-311;
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 8 februari 2019.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 23 juni 2018 te [woonplaats] , gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, uit een woning gelegen aan de [adres] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een spaarvarken met inhoud, te weten muntgeld en geldbiljetten, en een paar manchetknopen, een huissleutel en een autosleutel, behorende bij een Renault Clio, toebehorende aan [B] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
op tijdstippen in de periode van 16 april 2018 tot en met 23 juni 2018 te Woudenberg een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Walther, model PPK, kaliber 7.65mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III, te weten meer scherpe patronen, kaliber 7.65mm, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Onder 1:
Diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak..
Onder 4:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 39 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Verdachte heeft de feiten 1 en 4 bekend. Ten tijde van de uitspraak op 22 februari 2019 heeft verdachte acht maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht. De verdediging stelt zich op het standpunt dat een gevangenisstraf van acht maanden volstaat.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Dit is een ernstig feit. Een woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Verdachte heeft inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, alleen voor eigen financieel gewin. Inbraken veroorzaken bij de benadeelden overlast en geven in het algemeen de slachtoffers en de bewoners van de buurt waarin deze strafbare feiten zijn gepleegd een onveilig gevoel.
Daarnaast heeft verdachte, ook tijdens het plegen van deze inbraak, een geladen pistool bij zich gehad. Verdachte heeft dit pistool na de inbraak en tijdens zijn vlucht voor de politie in een brandgang tussen woningen weggegooid en onbeheerd achtergelaten, zonder zich rekenschap te geven van de risico’s en gevaren als dit wapen zou worden gevonden.
Vuurwapens en munitie vormen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Het ongecontroleerde bezit en het gebruik van dergelijke voorwerpen brengen gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee en zijn naar hun aard gevaarlijk voor een ieder die met het gebruik daarvan zou kunnen worden geconfronteerd.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 26 november 2018, waaruit blijkt dat verdachte meerdere malen eerder is veroordeeld voor vermogensfeiten. De rechtbank heeft met deze omstandigheid rekening gehouden ten nadele van verdachte.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met een reclasseringsadvies van 4 oktober 2018, uitgebracht door Reclassering Nederland. In dit reclasseringsrapport wordt over verdachte opgemerkt dat verdachte al vanaf zeer jonge leeftijd met politie en justitie in aanraking is gekomen. Diverse hulp- en begeleidingstrajecten zijn negatief teruggemeld en hebben niet tot gedragsverandering geleid. Verdachte heeft geen dagbesteding en geen inkomen. Er zijn schulden ontstaan en het is de reclassering niet duidelijk geworden hoe verdachte zijn primaire levensbehoeften en zijn drugsgebruik (cannabis) kan bekostigen. Het ontbreekt verdachte daarnaast aan een vaste woon- of verblijfplaats. Verdachte wil meewerken aan ambulante hulpverlening en begeleiding, zolang de reclassering hem tegemoet komt in de voorwaarden die hij stelt. De weigerachtige houding van verdachte jegens begeleiding en hulpverlening is zorgelijk. Op dit moment ziet de reclassering geen mogelijkheden om met interventies of toezicht het gedrag te veranderen en de risico’s te beperken.
De rechtbank zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht), waarin voor een woninginbraak als uitgangspunt voor een recidivist 5 maanden gevangenisstraf wordt geformuleerd. Als strafverzwarende omstandigheid geldt dat deze inbraak tijdens de voor de nachtrust bestemde tijd heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft ook gelet op de oriëntatiepunten voor het aanwezig hebben van een pistool van categorie III, waarbij als uitgangspunt een gevangenisstraf van drie maanden wordt geformuleerd.
In strafverzwarende zin kan hier worden meegewogen dat het wapen geladen was. Ook de omstandigheid dat verdachte het wapen in het openbaar, op straat, heeft gedragen, kan in strafverzwarende zin meewegen.
De rechtbank zal deze strafverzwarende omstandigheden meewegen bij de beoordeling. De rechtbank betrekt hierbij ook het gegeven dat verdachte dit wapen in het openbaar heeft weggegooid en aldus onbeheerd én geladen heeft achtergelaten.
Gelet op het voorgaande kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Gelet op de omstandigheid dat de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 en onder 3 ten laste gelegde, wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie.

9.BESLAG

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK personenauto [kenteken] (Scoda Fabia, kleur grijs)
2. 1.00 STK wapen, Walther PPK
3. Euro geld, 218,20 euro
4. Euro geld, 23,86 euro
5. Euro geld, 80.00 euro
6. 1.00 STK jas, kleur paars, met slotentrekker erin
7. 1.00 STK tas, kleur zwart
8. 1.00 STK patroon Geco 7.65mm
9. 1.00 STK sleutel, kleur groen
10. 1.00 STK schroef.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten het wapen en de patroon (goednummers 2 en 8), onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten de slotentrekker, de tas en de schroef (goednummers 6, 7 en 10), verbeurd verklaren. Met betrekking tot deze voorwerpen is het onder 1 bewezen verklaarde feit begaan.
Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, te weten het inbeslaggenomen geld en de sleutel (goednummers 3, 4, 5 en 9) aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van deze voorwerpen kan worden aangemerkt, te weten [B] .
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten van de personenauto (goednummer 1) en de jas (goednummer 6) aan verdachte.

10.BENADEELDE PARTIJEN

Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde inbraak is namens de benadeelde partij Juwelier [juwelier] een vordering ingediend.
Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde bedreiging is namens de benadeelde partij [benadeelde] een vordering ingediend
De rechtbank zal de benadeelde partijen Juwelier [juwelier] en [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen nu verdachte van deze feiten wordt vrijgesproken. De benadeelde partijen kunnen de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 33b, 36c, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 en onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en onder 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en onder 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 10 (tien) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 1.00 STK wapen, Walther PPK;
  • 1.00 STK patroon, Geco 7.65mm;
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • 1.00 STK slotentrekker;
  • 1.00 STK tas, kleur zwart;
  • 1.00 STK schroef;
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de volgende voorwerpen:
  • Euro geld, 218,20 euro;
  • Euro geld, 23,86;
  • Euro geld, 80.00 euro;
  • 1.00 STK sleutel, kleur groen;
- gelast de teruggave aan de verdachte van de volgende voorwerpen:
  • 1.00 STK personenauto [kenteken] (Scoda Fabia, kleur grijs);
  • 1.00 STK jas, kleur paars.
Benadeelde partijen
- ten aanzien van feit 2: verklaart de benadeelde partij juwelier [juwelier] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
-ten aanzien van feit 3: verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke recht
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. C.E.M. Nootenboom-Lock en H.F. Koenis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Gardenier, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 februari 2019.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 juni 2018 te [woonplaats] , althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tussen ongeveer 04:08 uur en 04:45 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in/uit een woning gelegen aan de [adres] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een spaarvarken met inhoud (te weten muntgeld en/of één of meer geldbiljetten) en/of een paar manchetknopen, een (huis)sleutel en/of een (auto)sleutel (behorende bij een Renault Clio) en/of één of meer andere goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [B] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 16 april 2018 te Soest, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (grote) hoeveelheid sieraden, althans een of meer sieraden, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan Juwelier [juwelier] en/of [C] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.
hij op of omstreeks 30 april 2016 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (vuur)wapen een kogel af te vuren op (het kozijn van de woonkamer van) de woning van die [slachtoffer] , gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (waar die [slachtoffer] en/of een of meer andere bewoners (toen) aanwezig waren);
4.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 april 2018 tot en met 23 juni 2018 te Woudenberg en/of te Soest, althans in het arrondissement Midden-Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (van het merk Walther, model PPK, kaliber 7.65mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of munitie van categorie III, te weten 7 en/of 31, althans een of meer, (scherpe) patronen (kaliber 7.65mm), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daarin in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.