4.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Verdachte heeft betrokkenheid bij de tenlastegelegde ramkraak ontkend. De rechtbank stelt vast dat verbalisanten de camerabeelden van de juwelierszaak, waar de ramkraak heeft plaatsgevonden, hebben uitgekeken. Deze verbalisanten komen tot een signalement van drie daders, te weten “negroïde personen”. Verdachte voldoet evident niet aan dit signalement en dit proces-verbaal levert dan ook een contra-indicatie op voor de betrokkenheid van verdachte bij de ramkraak. De camerabeelden zelf zijn niet aan het procesdossier toegevoegd, zodat de rechtbank deze niet heeft kunnen bekijken en beoordelen.
Het gegeven dat DNA van verdachte is aangetroffen op de bijrijdersstoel van de bij deze inbraak gebruikte auto levert voorts geen doorslaggevend bewijs op voor de betrokkenheid van verdachte. Naast het DNA van verdachte is ook DNA van nog minimaal drie onbekende personen aangetroffen op de bijrijdersstoel. Nu verder bewijs ontbreekt, laat dit de mogelijkheid open dat het DNA van verdachte op een ander moment dan op 16 april 2018 op deze stoel is terecht gekomen.
Deze gevolgtrekking geldt eveneens voor de in de juwelierszaak aangetroffen kogelhuls waarop DNA van verdachte is aangetroffen. Ook dit DNA kan op een ander moment op deze huls terecht zijn gekomen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Verdachte ontkent betrokkenheid bij deze bedreiging. Het procesdossier bevat geen bewijs dat verdachte op 30 april 2016 bij de woning van [slachtoffer] is geweest. De omstandigheid dat verdachte op 23 juni 2018 - ruim twee jaar na de bedreiging - in het bezit is geweest van het wapen waarmee hoogstwaarschijnlijk de betreffende kogel is afgevuurd, levert onvoldoende bewijs op dat het verdachte is geweest die de kogel heeft afgevuurd. Dat, zoals door de officier van justitie aangevoerd, verdachte wellicht handelde uit wraak, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Verdachte dient dan ook ten aanzien van deze beide feiten te worden vrijgesproken.
WAARDERING VAN HET BEWIJS
Ten aanzien van het onder 1 en onder 4 ten laste gelegde
Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [aangever] , mede namens [B] , van 23 juni 2018, genummerd PL0900-2018179065-1, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 313-314;
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 8 februari 2019;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 juli 2018, genummerd PL0900-2018183849-10, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 305-306;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 juli 2018, genummerd PL9099-2018179065-52, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 310-311;
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 8 februari 2019.