4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 1 primair
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte opzettelijk met hoge snelheid op [slachtoffer] is ingereden en of daarmee sprake is van een poging tot doodslag. De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven. Op basis van het dossier kan (onder meer) niet worden vastgesteld hoe groot de afstand was tussen verdachte en [slachtoffer] op het moment dat verdachte begon te rijden. Ook is niet vastgesteld hoe hoog de snelheid van het voertuig van verdachte was op het moment dat [slachtoffer] werd geraakt. Om die reden kan niet bewezen worden of er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer] als gevolg van de aanrijding zou komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Het bewijs voor feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
Op 14 september 2018 wordt door [slachtoffer] aangifte gedaan. [slachtoffer] verklaart dat hij op 13 september 2018 samen met zijn vriendin, [getuige] , bij de oprit van de [rijksweg] te [plaats 2] was. Hij zette zijn auto stil op de vluchtstrooken liep langs de berm richting de andere auto. [slachtoffer] zag dat deze auto weer begon te rijden. Hij zag vervolgens dat de bestuurder van de auto opeens zijn snelheid verhoogde en zijn kant op stuurde. [slachtoffer] sprong richting de berm om de auto te ontwijken, maar werd door de auto aan zijn rechterzijde geraakt. Hij zag dat de auto doorreed richting de berm. [slachtoffer] lag even op de motorkap en viel er vervolgens af.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat ze, op 13 september 2018, zag dat [slachtoffer (voornaam)] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) uitstapte en naar de auto toe liep die achter hen stond. Ze zag dat de auto ging rijden, vaart maakte en op [slachtoffer (voornaam)] af reed. [getuige] zag [slachtoffer (voornaam)] opzij springen in de richting van de berm en zag dat [slachtoffer (voornaam)] geraakt werd door de auto aan zijn rechterkant. Ze zag dat hij op de motorkap van de auto belandde en werd meegenomen. Vervolgens zag ze dat [slachtoffer (voornaam)] van de auto afviel.
Uit de geneeskundige verklaring van 14 september 2018 blijkt dat sprake is van een clavicula (
de rechtbank begrijpt: sleutelbeen) fractuur rechts en van drie ribfracturen. In verband met een pneumothorax (
de rechtbank begrijpt: een klaplong) is een thoraxdrain geplaatst. De genezing wordt geschat op 3 dagen (thoraxdrain) en 3 maanden (ribfracturen en clavicula fractuur).
In een brief van [arbodienstverlener] van 24 oktober 2018, gericht aan de [onderwijsinstelling] (de werkgever van [slachtoffer] ), wordt opgemerkt dat [slachtoffer] zijn eigen werk niet voor de volle omvang kan verrichten. De prognose is dat hij dit werk weer volledig kan hervatten over ongeveer 12 weken.
Verdachte heeft op 17 september 2018 bij de rechter-commissaris verklaard dat je niet zomaar iemand aanrijdt; dan moet er toch iets ergs gebeurd zijn.
Opzet?
De rechtbank stelt vast dat er over de verkeersruzie tussen verdachte en [slachtoffer] en de daarop volgende aanrijding van [slachtoffer] geen verklaringen zijn afgelegd door onafhankelijke derden. Wel staat voor de rechtbank vast dat [slachtoffer] door de aanrijding diverse fracturen en een klaplong heeft opgelopen.
Bij de beantwoording van de vraag wat de feitelijke toedracht van de aanrijding van [slachtoffer] is geweest, merkt de rechtbank allereerst op dat door [slachtoffer] en zijn partner [getuige] consistente verklaringen zijn afgelegd. Kort na de aanrijding belt verdachte met zijn werkgever en vertelt hem dat hij een ongeluk heeft gehad, maar verzwijgt hij de verkeersruzie en het aanrijden van een persoon. Vervolgens wordt verdachte aangehouden. De verbalisanten horen dan, nadat ze verdachte om zijn identiteitsbewijs hebben gevraagd, dat verdachte zegt: “Ik heb iemand aangereden. Ik wilde hem vermoorden”. Later verklaart verdachte bij de rechter-commissaris dat “je niet zomaar iemand aanrijdt”. Vervolgens verklaart hij op 24 september 2018 dat hij wegreed en [slachtoffer] probeerde te ontwijken, waardoor hij in de berm terecht kwam. Ten slotte heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij niet gemerkt heeft dat hij [slachtoffer] heeft aangereden, maar dat hij achteraf heeft bedacht dat de spiegel van zijn auto wellicht het letsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt.
Verdachte heeft, zoals uit deze opsomming blijkt, zeer wisselend en tegenstrijdig verklaard over de aanrijding. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niet gemerkt zou hebben dat hij [slachtoffer] heeft aangereden, ongeloofwaardig. Gelet op het letsel van [slachtoffer] moet verdachte hem bij de aanrijding namelijk hard geraakt hebben. Ook het scenario dat verdachte in zijn laatste verklaringen schetst over de poging om [slachtoffer] te ontwijken, waardoor hij in de berm terecht kwam acht de rechtbank niet aannemelijk. Zowel verdachte als [slachtoffer] hebben verklaard dat sprake was van een geruime afstand tussen de auto van verdachte en [slachtoffer] . Verdachte heeft de rechtbank niet duidelijk kunnen maken waarom hij -in het geval hij [slachtoffer] wilde ontwijken- niet richting de rijbaan had kunnen sturen, eventueel door eerst achteruit te rijden en weg had kunnen rijden.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding het scenario te volgen, waarover consistent is verklaard door [slachtoffer] en [getuige] , namelijk dat verdachte gas heeft gegeven en bewust met zijn auto tegen [slachtoffer] is aangereden.
Verdachte heeft door met enige snelheid met een personenauto tegen [slachtoffer] aan te rijden -ten minste- bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Zwaar lichamelijk letsel?
Bij [slachtoffer] was sprake van een gebroken sleutelbeen, drie ribfracturen en een klaplong. Voor de klaplong moest een drain worden geplaatst. Uit de stukken die zijn overgelegd met betrekking tot het re-integratietraject van [slachtoffer] blijkt dat hij op 24 oktober 2018 nog niet aan het werk was en dat hij naar verwachting pas na 12 weken (na deze datum) zijn werk weer volledig zou kunnen hervatten. Gezien het letsel en het langdurige re-integratietraject is daarom sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Het bewijs voor feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 december 2018;
- het proces-verbaal van bevindingen van 14 september 2018, opgemaakt door [A] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, en [B] , aspirant van politie Eenheid Midden-Nederland.