ECLI:NL:RBMNE:2019:6779

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
16/111880-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van poging woninginbraak met onvoldoende bewijs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 19 november 2019, stond de verdachte terecht voor de poging tot woninginbraak op 9 mei 2019. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na een zitting op 5 november 2019, waar de officier van justitie, mr. A. Drogt, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.D. van Elst, hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, geboren in 2001, ontkende betrokkenheid bij de inbraakpoging en verklaarde die avond in de moskee te zijn geweest voor extra gebeden tijdens de Ramadan. Na de gebeden zou hij een medeverdachte zijn tegengekomen, waarna zij kort daarna zijn aangehouden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er op de bewuste nacht een melding van een woninginbraak was gedaan door buren. De verdachte werd enkele minuten na de melding met twee anderen aangetroffen op ongeveer 150 meter van de plaats delict. Bij de fouillering van de verdachte werd een bivakmuts aangetroffen, en er waren aanwijzingen dat gereedschap dat bij de medeverdachte was aangetroffen, gebruikt was bij de inbraakpoging. Ondanks deze aanwijzingen, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te verbinden aan de inbraak. Getuigenverklaringen gaven aan dat de inbrekers in verschillende richtingen waren weggelopen, wat de mogelijkheid openhield dat de verdachte niet bij de inbraak betrokken was.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte niet overtuigend konden worden weerlegd door de beschikbare bewijsmiddelen. Er was geen bewijs dat de verdachte daadwerkelijk bij de woning was geweest, en de rechtbank kon niet wettig en overtuigend vaststellen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de poging tot woninginbraak en werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/111880-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op de terechtzitting van 5 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, naar voren hebben gebracht.
Ter terechtzitting waren tevens de heer H. Lindenhof van de Raad voor de Kinderbescherming en mevrouw H. Aaras, vertegenwoordiger van Samen Veilig Midden-Nederland aanwezig.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 9 mei 2019 te [plaats] , in de nacht met anderen heeft geprobeerd geld en/of goederen weg te nemen uit een woning gelegen aan de [adres 2] , door middel van braak, namelijk door te proberen de voordeur en/of achterdeur en/of een raam open te breken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en baseert zich daarvoor op de bewijsmiddelen zoals deze zich in het dossier bevinden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en voert daartoe aan dat verdachte stellig ontkent betrokken te zijn bij de poging woninginbraak. Verdachte was die avond in de moskee voor de extra gebeden die plaatsvinden tijdens de maand Ramadan. Na deze gebeden is hij een medeverdachte tegengekomen en zijn zij korte tijd later aangehouden. De bewijsmiddelen sluiten de aannemelijkheid van de verklaring van verdachte geenszins uit en er is niets wat verdachte direct verbindt aan de woning. Er zijn bijvoorbeeld geen camerabeelden of schoensporen die aan verdachte te verbinden zijn. Verder heeft getuige [getuige] verklaard dat er drie jongens waren, waarvan er één de ene kant opliep en twee de andere kant op. Dit betekent dat de drie bij de inbraakpoging betrokken personen dus niet meer samen waren, zodat niet kan worden gezegd dat de drie personen die samen zijn aangehouden, de daders zijn. Ten slotte is de politiehond bij zijn zoektocht in de richting van het groepje van verdachte en zijn medeverdachten gelopen, maar werd de hond al snel teruggetrokken door de verbalisant, waardoor er niet meer dan een aanwijzing is dat een van de drie aangetroffen verdachten mogelijk met de woninginbraak te maken heeft gehad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier vast dat op 9 mei 2019 omstreeks 01:15 uur een poging woninginbraak heeft plaatsgevonden bij het adres [adres 2] te [plaats] . Op voornoemde datum en tijdstip werd door de buren van de bewoners van [adres 2] een melding gedaan van een woninginbraak door twee of drie personen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte een van deze personen is geweest. De rechtbank stelt vast dat verdachte enkele minuten na de melding met twee andere jongens is aangetroffen op ongeveer 150 meter van de plaats delict. Bij de fouillering van verdachte op het politiebureau is een bivakmuts aangetroffen en bij zijn insluiting dacht een verbalisant houtsnippers in verdachte zijn schoenen te zien. Daarnaast is er bij een medeverdachte gereedschap aangetroffen. Onderzoek heeft uitgewezen dat dit gereedschap is gebruikt bij de inbraakpoging. Deze bevindingen wijzen op betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde feit. De rechtbank stelt evenwel vast dat daar tegenover staat dat getuige [getuige] heeft verklaard dat zij zag dat de inbrekers wegliepen en dat twee verdachten de ene kant en één verdachte de andere kant op gingen. De politie heeft gerelateerd dat zij kort na de melding 3 personen bij elkaar zien staan waarvan verdachte 1 van de personen is. Door de verklaring van getuige [getuige] blijft de mogelijkheid bestaan dat de drie staande gehouden jongens niet (allen) dezelfde personen betreffen die getuige [getuige] bij de woning heeft gezien. Dat de politiehond een geurspoor van [adres 2] naar de drie staande gehouden jongens heeft gevolgd kan evenmin tot bewijs van betrokkenheid van alle drie leiden, nu niet valt uit te sluiten dat de hond slechts is afgegaan op de geur van 1 of 2 van de staande gehouden jongens. De getuige heeft tevens niet waargenomen dat één van de daders een bivakmuts heeft gebruikt, noch is dit op een andere manier uit het procesdossier gebleken. Het door de politie uitgevoerde buurtonderzoek heeft verder geen relevante resultaten opgeleverd, het voorgenomen schoensporenonderzoek is om onbekend gebleven redenen niet uitgevoerd en nader onderzoek naar de mogelijk op verdachtes schoenen aangetroffen houtsnippers ontbreekt. Er is aldus geen bewijs dat verdachte daadwerkelijk bij de woning aan de [adres 2] is geweest en de verklaring van verdachte, dat hij uit de moskee kwam en de medeverdachten pas net was tegengekomen, wordt onvoldoende door bewijsmiddelen weerlegd.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte vrijspreken.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F. Koenis, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. E.J. van Rijssen en E. Akkermans, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 november 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 mei 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2] ) weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen/geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel, als volgt heeft gehandeld, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededaders getracht de voordeur en/of achterdeur en/of een raam aan de achterzijde van die woning open te breken; terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )