ECLI:NL:RBMNE:2019:6776

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2019
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
16/240619-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens diefstal met geweld na onvoldoende bewijs van betrokkenheid verdachte

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 oktober 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld. De tenlastelegging betrof een overval op snackbar [naam snackbar] op 21 november 2018, waarbij de verdachte zou hebben gedreigd met een mes en een geldbedrag van ongeveer 850 euro zou hebben gestolen van de aangeefster, [slachtoffer]. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een onderzoek ter terechtzitting, waarbij de officier van justitie, mr. G.A. Hoppenbrouwers, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.C. Polat, hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de getuige [getuige] een belangrijke rol speelde in de bewijsvoering, maar dat zijn verklaring niet betrouwbaar genoeg was om de verdachte als dader aan te merken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de herkenning van de verdachte door de getuige niet voldoende was, gezien de omstandigheden waaronder de herkenning plaatsvond. Bovendien waren de bij de verdachte aangetroffen kledingstukken en het mes niet specifiek genoeg om hem als de dader aan te wijzen. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte wettig en overtuigend schuldig te verklaren.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van het ten laste gelegde is vrijgesproken. De rechtbank heeft tevens de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, omdat de situatie zoals bedoeld in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering zich niet meer voordeed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/240619-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 oktober 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de achter gesloten deuren gehouden terechtzittingen van 21 mei 2019 en 11 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte en mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 21 november 2018 te [plaats] ongeveer 850 euro, dat toebehoorde aan [slachtoffer] , uit een pand gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen, welke diefstal werd vergezeld van (bedreiging met) geweld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en verwijst daartoe naar de bij de politie afgelegde verklaring van getuige [getuige] , het signalement van de dader en de overeenkomende kleding die bij verdachte is aangetroffen en de camerabeelden bij de woning van verdachte die aantonen dat verdachte ten tijde van de overval een deel van deze kleding droeg en kort voor de overval van huis is vertrokken, waarbij niet te zien is dat hij die avond is teruggekeerd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en voert daartoe aan dat de bij de politie afgelegde verklaring van getuige [getuige] geen stand kan houden, gelet op het tijdstip van de overval, de omstandigheid dat de dader wegrende en het feit dat de dader een bivakmuts droeg. Daarnaast strookt hetgeen de getuige [getuige] ter terechtzitting van 11 oktober 2019 heeft verklaard niet met wat hij bij de politie heeft gezegd. De getuige ontkent ter terechtzitting dat hij verdachte heeft herkend als de dader van de overval. Daarnaast is het bij verdachte aantreffen van een trainingsbroek die past bij het door de dader gedragen trainingsjack onvoldoende onderscheidend om verdachte als dader aan te merken, gelet op de populariteit van dergelijke trainingspakken onder jongeren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier vast dat op 21 november 2018 omstreeks 21:45 uur een overval heeft plaatsgevonden op snackbar [naam snackbar] te [plaats] , waarbij de dader onder bedreiging van een mes de aangeefster [slachtoffer] heeft gedwongen om de kassa te openen, waarna hij het geld in een tas deed en vervolgens de snackbar is uitgerend.
Uit de verklaring van aangeefster en de camerabeelden van [naam snackbar] valt te concluderen dat de dader ongeveer 1.85/1.90 meter lang is, dat hij een zwarte bivakmuts droeg en dat hij een zwart-roze trainingsjack van voetbalclub Paris Saint-Germain, een zwarte broek en zwarte schoenen aanhad. Daarnaast had de dader een mes in zijn handen van ongeveer 40 centimeter met een houten handgreep.
De politie ging op de avond van de overval ter plaatse in gesprek met [getuige] , die volgens het proces-verbaal van bevindingen verklaarde dat hij op het moment dat de dader wilde vluchten, kwam aanlopen; de overvaller zijn gezicht kon zien en zijn ogen herkende als die van een jongen met de bijnaam ‘ [bijnaam] ’. [bijnaam] zou een 17-jarige Marokkaanse jongen zijn met een donkere huidskleur en een lengte van 1.90 meter. Een dag later heeft [getuige] een foto van [bijnaam] doorgestuurd aan de politie, waarop de politie verdachte herkent. Op de camerabeelden van het portiek van de flat waarin verdachte woont ( [adres 1] te [plaats] ) is te zien dat verdachte op 21 november 2018 omstreeks 18:43 uur het flatgebouw verlaat, gekleed in onder andere een zwarte broek en zwarte schoenen, en die avond niet meer via dezelfde ingang terugkeert.
Op 27 november 2018 werd verdachte in de woning van zijn vriendin aangehouden. Hier werden tevens een zwarte trainingsbroek en een vleesmes met een houten handvat aangetroffen. In de woning van de moeder van verdachte werden zwarte schoenen en een zwart-roze trainingsbroek van voetbalclub Paris Saint-Germain aangetroffen, waarbij de moeder van verdachte aangaf dat het bijpassende trainingsjack al zeker twee maanden kwijt is.
Verdachte heeft zich gedurende het politieonderzoek op zijn zwijgrecht beroepen en heeft dat volgehouden tot aan de terechtzitting van 21 mei 2019. Daar verklaarde hij dat hij op de avond van 21 november 2018 thuis was en dat hij rond 18:45 uur naar buiten is gegaan om met wat vrienden te gaan roken. Daarnaast gaf verdachte aan dat hij, omdat hij geen huissleutel had, via de achtertuin van zijn buurvrouw over een hekje is geklommen naar zijn eigen achtertuin en op die manier via de open achterdeur zijn slaapkamer in kon komen. De moeder en zus van verdachte hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat zij zich de avond van 21 november 2018 niet specifiek kunnen herinneren, maar dat verdachte vaker de woning betrad via de achterzijde omdat hij dan geen sleutel nodig had.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of zij wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte de persoon is geweest die op 21 november 2018 te [plaats] een overval heeft gepleegd op snackbar [naam snackbar] . De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Het onderzoek naar de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde feit is begonnen naar aanleiding van hetgeen de getuige [getuige] bij de plaats delict heeft verklaard ten overstaan van de politie en wat hij in de dagen daarna aan informatie heeft doorgegeven. Hoewel de getuige in deze processen-verbaal van bevindingen stellig lijkt te zijn over zijn herkenning van verdachte, is de rechtbank het met de raadsman eens dat terughoudendheid dient te worden betracht met het gebruik van deze verklaring voor het bewijs. De getuige werd namelijk verrast op het moment dat hij geconfronteerd werd met de dader. Daarnaast vond deze confrontatie plaats op een tijdstip dat het donker was en droeg de dader een zwarte bivakmuts. Verder was de dader op dat moment bezig met zijn vlucht, waardoor de getuige hoogstens enkele seconden kleine delen van het gezicht heeft kunnen waarnemen, hetgeen een herkenning sterk bemoeilijkt. Ten slotte heeft de getuige geen specifieke punten van herkenning benoemd op basis waarvan verdachte als dader aangemerkt kan worden. Het is om deze reden dat de rechtbank het noodzakelijk vond getuige [getuige] nader te horen over zijn waarneming en herkenning, hetgeen uiteindelijk is gebeurd op de terechtzitting van 11 oktober 2019. De getuige heeft ter terechtzitting echter ontkend dat hij verdachte heeft herkend op 21 november 2018 en dat hij informatie aan de politie heeft verstrekt. Hoewel de rechtbank met de officier van justitie deze getuigenverklaring volstrekt ongeloofwaardig acht, betekent dit dat de rechtbank de herkenning niet heeft kunnen toetsen.
Daarnaast constateert de rechtbank dat de bij verdachte aangetroffen kleding (met name de zwart-roze trainingsbroek van voetbalclub Paris Saint-Germain) en het mes een aanwijzing vormen voor de verdenking dat verdachte de overval heeft gepleegd. De rechtbank overweegt dat de onderkleding van verdachte op de betreffende avond, de zwarte schoenen en de zwarte broek, echter onvoldoende kenmerkend en onderscheidend zijn om vast te stellen dat verdachte als de overvaller kan worden aangemerkt. Dat geldt ook voor het in de woning van zijn vriendin aangetroffen mes, te meer doordat de politie heeft vastgesteld dat bepaalde unieke kenmerken van het door de overvaller gebruikte mes juist niet overeenkomen met het inbeslaggenomen mes. Ten slotte sluit de rechtbank niet uit dat het enige echt onderscheidende kledingstuk, het door de overvaller gebruikte zwart-roze trainingspak van voetbalclub Paris Saint-Germain, populair is onder jongeren en vaak wordt verkocht, waardoor het bij verdachte aantreffen van de trainingsbroek die past bij het door de dader gedragen trainingsjack niet zonder meer kan leiden tot de conclusie dat verdachte de overvaller is geweest.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat hoewel de bevindingen in de richting van verdachte wijzen als dader van de overval op snackbar [naam snackbar] op 21 november 2018, zij deze bevindingen al met al onvoldoende kenmerkend en onderscheidend acht om de mogelijkheid redelijkerwijs uit te sluiten dat een ander persoon die ook voldoet aan het relatief algemene signalement van de dader de overval heeft gepleegd. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte vrijspreken.

5.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft een vordering ingediend en vordert als schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde een bedrag van € 2.228,05. Dit bedrag bestaat uit € 1.428,05 aan materiële schade en € 800,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.1.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

6.VOORLOPIGE HECHTENIS

De rechtbank heeft reeds op 14 oktober 2019 vastgesteld dat de situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zich voordoet en daarom de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven.

7.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter en tevens kinderrechter, mrs. C. van de Lustgraaf en I.L. Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 oktober 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 november 2018 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, een som geld, te weten ongeveer 850 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , in/uit een pand gelegen aan
de [adres 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- betreden van dat pand met een bivakmuts op en/of over het hoofd en/of voor het gezicht, althans met een zodanig bedekking van het gezicht dat herkenning niet mogelijk was, althans werd bemoeilijkt en/of
- het betreden van dat pand en/of (vervolgens) achter de balie en/of kassa met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of
- dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp dreigend voorhouden en/of tonen aan die [slachtoffer] en/of
- met dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp, meermalen, althans éénmaal slaan op de balie en/of vitrine en/of
- die [slachtoffer] toevoegen van de woorden: "open nu", althans woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht )