ECLI:NL:RBMNE:2019:6770

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
16/101928-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes tijdens een conflict in Utrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 26 april 2019 in Utrecht het slachtoffer met een mes in de nek gestoken tijdens een conflict dat ontstond over het vragen om een lachgasballon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na herhaaldelijk te zijn afgewezen door de vriendengroep van het slachtoffer, agressief werd en een mes trok. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het slachtoffer in overweging genomen, waaruit bleek dat de verdachte de eerste was die geweld gebruikte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens de kans op dodelijk letsel heeft aanvaard door het slachtoffer in de nek te steken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 245 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is er een taakstraf van 200 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie. De benadeelde partij heeft een vordering ingediend voor schadevergoeding, waarvan een deel is toegewezen. De rechtbank heeft ook het in beslag genomen mes onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/101928-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 augustus 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H. Leepel en van hetgeen verdachte en mr. L.L. van den IJssel, advocaat te Vleuten, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
op 26 april 2019 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door die [slachtoffer] met een mes in de nek te steken;
subsidiair:
op 26 april 2019 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [slachtoffer] met een mes in de nek te steken;
meer subsidiair:
op 26 april 2019 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes in de nek te steken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en verwijst daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich neergelegd bij het feit dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood danwel op (zwaar) lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Op 26 april 2019 omstreeks 23:15 uur zagen verbalisanten een bus van de EHBO stoppen op het [plein] te Utrecht. Zij zagen dat daar een man op de grond zat met zijn hand tegen zijn nek gedrukt. Deze man wees naar een jongen die wegrende in de richting van de [straat] en zei dat deze jongen hem had gestoken. [2] Bij het aantreffen van aangever is een opengeklapt mes naast hem gevonden, waarover één getuige zei dat dit het mes was waar verdachte mee gestoken had. [3]
De aangever, [slachtoffer] , verklaarde bij de politie dat hij met zijn vrienden ballonnen met lachgas stond te vullen waarna verdachte kwam aanlopen en om een ballon vroeg. Nadat zij hadden gezegd dat ze hem geen ballon zouden geven, bleef verdachte doordrammen. [4] De aangever verklaarde dat verdachte vervolgens agressief werd, met zijn rechterhand een mes pakte en dit direct uitklapte, alsof hij ermee geoefend had. Vervolgens stapte de jongen op aangever in en maakte hij een prikkende/stekende beweging naar het hoofd van de aangever, waarbij de punt van het mes zijn nek raakte. De aangever heeft hierna het mes afgeweerd en verdachte tegen de grond gewerkt. [5] Op een fotobijlage bij de aangifte is te zien dat verdachte een kleine wond heeft aan de rechterkant van zijn nek. [6]
Getuige [getuige 1] gaf in zijn verklaring direct na het incident aan dat verdachte na de woordenwisseling over de ballonnen agressief werd en een mes uit zijn achterzak pakte. [getuige 1] schreeuwde op dat moment: “Hij heeft een wapen!” en zag dat [slachtoffer] de jongen weg wilde duwen waardoor een worsteling ontstond en de jongen met het mes in de richting van [slachtoffer] zijn keel stak. [7]
Ook getuige [getuige 2] verklaarde dat verdachte een mes in zijn handen had, tegenover [slachtoffer] stond met het mes en vervolgens een stekende beweging maakte naar de hals van [slachtoffer] , waarna [slachtoffer] een klein snijwondje had op die plaats in zijn hals. [8]
Verder verklaarde getuige [getuige 3] dat hij zag dat de achterste jongen de voorste jongen in de nekklem pakte en dat hij toen gelijk bloed zag. Toen zag hij dat de jongen los liet en wegrende. [9]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het mes heeft gepakt uit zijn zak en de aangever heeft geraakt. [10]
Bewijsoverwegingen
Gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte geweld heeft toegepast jegens [slachtoffer] , bestaande uit het steken met een mes in de richting van de nek van [slachtoffer] .
Volgens vaste rechtspraak is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en deze kans vervolgens bewust heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou kunnen komen te overlijden door hem met een mes in zijn nek te steken. De nek is een onderdeel van het lichaam waar zich zeer vitale onderdelen van het menselijk lichaam bevinden, waaronder belangrijke (slag)aderen, zodat daar met een mes al snel dodelijk letsel kan worden toegebracht. Voorts overweegt de rechtbank dat het mes van verdachte zeer puntig is en ongeveer 25 centimeter lang, zodat het zeer geschikt is om dodelijk letsel te veroorzaken. Daarnaast is op een foto in het dossier de hals van aangever te zien, waarbij de steekwond vlak in de buurt van de halsslagader is toegebracht. Dat het letsel enigszins beperkt is gebleven, is hierbij niet aan verdachte te danken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
op 26 april 2019 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] in de nek (vlak naast de halsslagader) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Noodweer
6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is, omdat sprake was van een noodweersituatie. Daartoe heeft de raadsvrouw bepleit dat het door verdachte toegepaste geweld een reactie was op een aanval door [slachtoffer] richting verdachte, die daarvoor had plaatsgevonden. Verdachte moest zich verdedigen tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval van [slachtoffer] die met verdachte in een worsteling terechtkwam, waarbij verdachte naar de grond werd gewerkt en klappen tegen zijn hoofd kreeg van [slachtoffer] . Er bestond voor verdachte geen reële en redelijke kans om zich te onttrekken aan de aanval. Dit was feitelijk niet mogelijk, omdat [slachtoffer] boven op hem zat, maar ook psychisch, omdat verdachte bang was en dacht dat hij doodgeslagen zou worden. Hij dacht hierbij terug aan een incident in september 2018 waarbij hij door een groep in elkaar is geslagen. Verdachte heeft om deze reden het mes uit zijn zak gepakt en voor zich gehouden, waarbij hij [slachtoffer] onbewust heeft geraakt. De verdediging heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht een noodweersituatie niet aan de orde nu, gelet op de bewijsmiddelen, verdachte zelf de confrontatie is aangegaan met het mes en de steekbeweging heeft gemaakt naar verdachte voordat hij naar de grond is gewerkt, en daarbij is de proportionaliteit overschrijden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Van noodweer is sprake indien het begane feit was geboden voor de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De vraag waarvoor de rechtbank zich ziet gesteld is of de verdachte, toen hij met een mes het slachtoffer stak, heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat tijdens de door verdachte gepleegde geweldshandelingen sprake was van een situatie waardoor de noodzaak bestond tot verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank overweegt daartoe dat het scenario dat verdachte als eerste een geweldshandeling uitvoerde, te weten het pakken alsmede het steken met het mes, wordt ondersteund door de verklaringen van [slachtoffer] en de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] . Hoewel deze verklaringen op onderdelen van elkaar verschillen, wijzen zij verdachte aan als de agressor. Ook getuige [getuige 3] plaatst de aanval bij verdachte, waarbij hij zegt na de aanval meteen bloed te zien in de nek van het slachtoffer. De raadsvrouw heeft bij haar beroep op noodweer in het bijzonder gewezen op de verklaring van getuige [getuige 4] . Alhoewel [getuige 4] in zijn verklaring de lezing van verdachte lijkt te ondersteunen, verklaart ook hij dat het verdachte was die ruzie zocht met [slachtoffer] en in die zin de agressor is geweest. Voorts valt op dat [slachtoffer] in detail verklaart over het pakken van het mes door verdachte en dat verdachte het direct uitklapt terwijl hij tegenover [slachtoffer] stond. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat het mes pas tijdens de vechtpartij, wanneer [slachtoffer] op verdachte zou zitten, is getrokken en uitgeklapt. Daarnaast worden de geweldshandelingen die aangever zelf heeft verricht door aangever niet verzwegen, hetgeen de betrouwbaarheid van zijn verklaring ten goede komt. Tot slot neemt de rechtbank ook in aanmerking dat verdachte pas na twee weken met het door hem geschetste scenario van noodweer komt, waarbij opvalt dat hij moeite heeft de vragen van de politie hierover te beantwoorden.
Op grond van het voorgaande verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
Kwalificatie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair
poging tot doodslag

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Noodweerexces
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweerexces. Zoals hiervoor besproken, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie waarbij voor verdachte de noodzaak bestond om zich te verdedigen. Het beroep op noodweerexces slaagt reeds daarom niet. Het beroep op noodweerexces wordt dan ook verworpen.
Concluderend zijn er geen feiten of omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte – met toepassing van het minderjarigenstrafrecht – te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 245 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 200 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling door Fivoor, een contactverbod met aangever en het volgen van onderwijs;
- een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 200 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 100 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, verdachte zich kan vinden in een jeugddetentie die ten aanzien van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het ondergane voorarrest. Ten aanzien van het gevorderde contactverbod voert de verdediging aan dat er geen reden is om dit op te leggen, nu verdachte en aangever elkaar niet kennen of zouden kunnen opzoeken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door het slachtoffer met een mes in zijn nek te steken. Dit is gebeurd toen verdachte de vriendengroep van het slachtoffer benaderde en bleef doorvragen om een lachgasballon, nadat deze groep hem al had gezegd dat hij die niet zou krijgen. De groep heeft meerdere keren tegen hem gezegd dat hij door moest lopen. Vervolgens werd verdachte agressief, trok hij een mes en maakte hiermee een stekende beweging richting de nek van het slachtoffer. Door dit geweld heeft verdachte grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer. Dat dit niet tot dodelijke verwondingen heeft geleid is een gelukkige omstandigheid, die echter geenszins is te danken aan verdachte en diens handelen. De rechtbank vindt het zeer zorgelijk dat verdachte een mes heeft meegenomen tijdens Koningsnacht, een van de drukste uitgaansavonden van het jaar, en naar een plek waar op dat moment mensen bijeen zijn om feest te vieren. Het slachtoffer ondervindt tot op heden nog steeds klachten ten gevolge van dit feit. Voorts veroorzaken dergelijke feiten, zeker als zij plaatsvinden op een tijdstip en publieke locatie zoals hiervoor omschreven, tot gevoelens van onveiligheid en onrust bij de getuigen en de maatschappij in het algemeen.
Persoon van de verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 juni 2019 blijkt dat verdachte voor soortgelijke feiten niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van twee rapportages Pro Justitia betreffende de persoon van verdachte, opgemaakt op 1 augustus 2019 en 2 augustus 2019 door – respectievelijk – drs. K.G.M. Schiphorst, (kinder- en jeugd)psychiater en drs. A. Laurijssen-Timmers, registerpsycholoog NIP, kinder- en jeugd. De psycholoog concludeert dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit sprake was van een ziekelijke stoornis, te weten een posttraumatische stressstoornis (PTSS), voortkomend uit een incident van september 2018 waarbij verdachte slachtoffer is geweest van groepsgeweld. Verdachte heeft al jaren chronische migraineaanvallen met onder andere negatieve gevolgen voor wat betreft zijn schoolse en psychische functioneren. Daarnaast is er al sinds enkele jaren sprake van regulatieproblemen als gevolg van depressieve periodes die sterk onder invloed van angst en stress worden gevoed. Diezelfde angst en paniek sloegen toe op het moment van het gevecht, waarbij de PTSS de overhand kreeg. Om die reden adviseert de psycholoog om het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen aan verdachte. De psychiater komt tot dezelfde conclusie. Beide deskundigen schatten het recidiverisico als laag in.
Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit 18 jaar oud. De psycholoog stelt vast dat verdachte een wat vertraagde emotionele ontwikkeling heeft doorgemaakt als gevolg van zijn ziektegeschiedenis. Verder is hij een first offender, laat hij geen criminele levensstijl zien en wordt zijn gedragsproblematiek niet gezien als een gevolg van psychopathische trekken. Volgens de deskundigen moet verdachte behandeld worden voor zijn PTSS en heeft hij een traumagerichte behandeling nodig. Daarnaast is een behandeling voor de (resterende) depressieve klachten nodig, waarbij ook aandacht is voor verbetering van zijn zelfbeeld voor eigenwaarde, voor uitbreiding van zijn copingsvaardigheden en verbetering van zijn emotieregulatie. Beide deskundigen concluderen om de bovengenoemde redenen tot toepassing van het minderjarigenstrafrecht en adviseren een voorwaardelijke straf met een verplicht reclasseringscontact, ambulante behandeling bij Fivoor en het volgen van een opleiding en/of andere dagbesteding.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 5 augustus 2019 uitgebracht door M. Ter Steege, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. De reclassering sluit zich aan bij het advies van de deskundigen tot toepassing van het minderjarigenstrafrecht en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met dezelfde bijzondere voorwaarden als voornoemd, met daarbij een contactverbod voor verdachte ten opzichte van aangever, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen en de reclassering over en maakt die tot de hare.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, op grond van de persoonlijkheid van verdachte, het minderjarigenstrafrecht toegepast dient te worden. Daarnaast heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de hiervoor genoemde verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Gelet op de hiervoor omschreven ernst van het feit, acht de rechtbank het in beginsel gerechtvaardigd om een (deels) onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Toch zal de rechtbank volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming van langere duur met zich meebrengt dan verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke straf op zijn plaats is, gelet op de persoon van verdachte en in het bijzonder zijn PTSS en gedragsproblematiek.
Alles afwegende acht de rechtbank, gelet op de ernst van het feit en daarbij rekening houdend met de persoon van verdachte, een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen jeugddetentie, alsmede een jeugddetentie voor de duur van 245 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.
De rechtbank overweegt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder toezicht en behandeling wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.112,54. Dit bedrag bestaat uit € 512,54 materiële schade en € 600,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt ten aanzien van de materiële schade dat de kosten van de jas en de spijkerbroek met een totaalbedrag van € 435,77,- kunnen worden toegewezen, bestaande uit het volledige bedrag voor de jas en 50% van het bedrag van de spijkerbroek in verband met afschrijving van de waarde sinds 10 juni 2017.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak, dan wel ontslag van alle rechtsvervolging. Voorts verzoekt de verdediging de vordering van de materiële schadevergoeding af te wijzen nu uit het dossier niet is gebleken dat de jas en de broek beschadigd zouden zijn. Wat betreft de vordering van de immateriële schadevergoeding dient de rechtbank er rekening mee te houden dat aangever zelf een aandeel heeft gehad in de worsteling.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel uit het procesdossier niet is gebleken dat de jas, dan wel de spijkerbroek van de benadeelde partij beschadigd is geraakt als rechtstreeks gevolg van het door verdachte gepleegde strafbare feit. De rechtbank zal ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding, de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding zal de rechtbank het gevorderde bedrag van € 600,- toewijzen, gelet op de toegewezen immateriële schade in soortgelijke zaken.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 600,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 april 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag jeugddetentie, waarbij toepassing van de jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.BESLAG

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert het in beslag genomen mes te onttrekken aan het verkeer.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzet zich niet tegen de vordering van de officier van justitie.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het (vouw)mes van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan is strijd is met de wet of met het algemeen belang en zal dit goed onttrekken aan het verkeer.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het primair bewezen verklaarde feit strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van de jeugddetentie
  • stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
  • als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
  • * zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • * ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • * medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • * zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht, waar verdachte zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren en verdachte meewerkt aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
  • * zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de behandeling de gehele proeftijd duurt of zoveel korter als de reclassering nodig vindt en verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • * op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zoekt met aangever [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1999, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • * zal meewerken aan het verkrijgen en behouden van een, door de reclassering goedgekeurde, dagbesteding in de vorm van werk en/of een opleiding;
  • waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven om toezicht te houden om de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden;
  • verklaart deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar;
  • veroordeelt verdachte tot
  • beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 600,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 600,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag jeugddetentie;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;

Beslag

- onttrekt aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten één (vouw)mes (voorwerpnummer: PL0900-2019122671-G2404418);
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. van den Boogaard, voorzitter, mrs. H.F. Koenis en I.L. Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter en mr. N. Kruijswijk, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 augustus 2019.
Mr. H.F. Koenis, mr. R. Jaâter en mr N. Kruijswijk zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 april 2019 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] in de nek (vlak naast de halsslagader) althans het lichaam heeft gestoken en/of een stekende beweging richting de nek althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 april 2019 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] in de nek (vlak naast de halsslagader) althans het lichaam heeft gestoken en/of een stekende beweging richting de nek althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 april 2019 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in de nek (vlak naast de halsslagader) althans het lichaam te steken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 28 april 2019 resp. 7 mei 2019 resp. 21 mei 2019, genummerd PL0900-2019122671, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 72. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 6.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 11.
4.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 15.
5.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 16.
6.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 19.
7.Een proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 23.
8.Een proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 54.
9.Een proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 28.
10.Proces-verbaal van de zitting d.d. 6 augustus 2019.