In deze zaak heeft eiseres, wonende te [woonplaats], een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. inzake de terugvordering van bemiddelingskosten die zij heeft betaald aan [onderneming 1] B.V. voor het huren van een woning. Eiseres stelt dat [onderneming 1] B.V. niet alleen voor haar als huurder heeft bemiddeld, maar ook voor de verhuurder, wat in strijd is met het verbod om twee heren te dienen, zoals vastgelegd in de artikelen 7:417 lid 4 en 7:427 BW. Eiseres vordert in totaal € 1.508,24, bestaande uit de bemiddelingskosten van € 1.276,55 en incassokosten van € 231,69, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten.
De kantonrechter heeft eerst de formele verweren van [gedaagde] behandeld, die niet succesvol bleken. Vervolgens is het inhoudelijke geschilpunt besproken: of er sprake is geweest van tweezijdige bemiddeling. De kantonrechter oordeelt dat de omstandigheden wijzen op een vereenzelviging van [gedaagde] en [onderneming 1] B.V., waardoor [gedaagde] aansprakelijk kan worden gesteld voor de terugbetaling van de bemiddelingskosten. De kantonrechter concludeert dat [gedaagde] geen recht had op de in rekening gebrachte bemiddelingskosten, omdat zij in strijd heeft gehandeld met het verbod om twee heren te dienen.
De vordering van eiseres wordt toegewezen, inclusief de gevorderde rente en proceskosten. De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 1.508,24 aan eiseres, met wettelijke rente vanaf 8 oktober 2018. Tevens wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van eiseres, begroot op € 557,81. Dit vonnis is uitgesproken door mr. R.J. Verschoof, kantonrechter, op 15 mei 2019.