ECLI:NL:RBMNE:2019:6748

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
16/168832-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor inbraak in woning met gevangenisstraf en proeftijd verlenging

Op 5 november 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van inbraak in een woning. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de diefstal van goederen uit een woning in de nacht van 12 op 13 juli 2019 en een tweede inbraak op 14 juli 2019. De rechtbank heeft op basis van het bewijs vastgesteld dat de verdachte in de eerste zaak schuldig was aan diefstal, maar heeft hem vrijgesproken van de tweede tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte de inbraak had gepleegd, ondanks dat hij in de woning werd aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens is de proeftijd van een eerder opgelegde taakstraf met een jaar verlengd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de recidive van de verdachte. De uitspraak benadrukt de impact van inbraken op slachtoffers en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/168832-19; 16/201972-18 (vordering na voorwaardelijke veroordeling) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]geboren op [1983] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.P.N. Robben en van hetgeen verdachte en mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De tenlastelegging en de wijziging van de tenlastelegging zijn als bijlagen aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 in de nacht van 12 op 13 juli 2019 in Utrecht, samen met anderen, 's-nachts uit een woning aan de [adres] goederen heeft gestolen, dan wel (subsidiair) op 14 juli 2019 in [plaats] twee Macbooks heeft geheeld;
feit 2 op 14 juli 2019 in [plaats] , samen met anderen, 's-nachts uit een woning aan de [adres] goederen heeft gestolen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte wisselend heeft verklaard en dat zijn onlogische verhaal geen steun vindt in het dossier. Daarbij had verdachte de nacht daarvoor ook al goederen uit een woning weggenomen door middel van insluiping, zoals ten laste gelegd onder 1 primair.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd.
feit 1 primair
Verdachte ontkent de insluiping. Er zijn geen bewijsmiddelen die verdachte op de plaats delict plaatsen.
feit 2
Het handelen van verdachte bij de woning toen hij deur open zag staan en twee jongens zag wegrennen, past helemaal bij zijn persoon. Verder is verdachte niet weggerend toen de bewoners wakker werden, maar hij is in de woning blijven wachten op de politie. Er is geen koppeling tussen verdachte en de uit de woning weggenomen goederen die verderop zijn aangetroffen. In het geval dat verdachte die goederen zou hebben weggenomen, zou het logischer zijn dat hij die neergelegd zou hebben bij zijn eigen spullen die al in het portiek bij de woning van zijn broer lagen.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
vrijspraak feit 2
Verdachte heeft verklaard dat hij twee mannen uit de woning aan de [adres] zag wegrennen en dat hij de bewoners wakker wilde maken om hen te waarschuwen dat er bij hen was ingebroken. Omdat de bewoners niet hadden gereageerd nadat hij had geschreeuwd en met de brievenbus had geklepperd, was hij de woning binnengegaan en naar de slaapkamer gelopen.
Deze verklaring van verdachte is niet bijzonder logisch en aannemelijk. Echter, het scenario dat verdachte spullen uit de woning heeft gestolen, ongeveer 250 meter verderop heeft verstopt, weer is teruggegaan naar de woning en is gebleven in plaats van is weggerend toen de bewoners wakker werden, is evenmin een bijzonder logische en aannemelijke gang van zaken.
Behalve dat verdachte in de woning is aangetroffen – hoewel dat uiteraard een sterke aanwijzing voor de inbraak oplevert – is er geen ondersteunend bewijs voor de verdenking dat verdachte de inbraak heeft gepleegd.
Op grond van wettige bewijsmiddelen heeft de rechtbank derhalve niet de overtuiging gekregen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken
De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte niet is weggelopen of weggerend op het moment dat de bewoners wakker werden, maar hij is blijven wachten totdat de politie arriveerde. Daarbij heeft de dochter van de bewoners verklaard dat zij de brievenbus hoorde klepperen. Verder zijn de uit de woning weggenomen goederen in de tuin van de woning aangetroffen en op enkele honderden meters van de woning. Voorts zijn er bij verdachte geen goederen uit de woning aangetroffen. Verdachte had zijn eigen spullen enkele tientallen meters van de woning in het portiek van de woning van zijn broer gezet.
4.3.2
Bewijsmiddelen feit 1 primair [1]
[slachtoffer 1] zag dat er tussen 12 juli 2019 om 23.40 uur en 13 juli 2019 om 05.15 uur uit zijn woning aan de [adres] in [plaats] [2] twee MacBooks en een zwarte rugzak waren weggenomen. Hij was vergeten om de deur van het dakterras af te sluiten. [3] In de rugzak zaten onder andere twee smartphones en een paspoort ten name van [slachtoffer 1] . De Apple MacBooks waren eigendom van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [4]
Op 14 juli 2019 omstreeks 03.15 uur werd verdachte [verdachte] door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aangehouden op de [adres] in [plaats] . [5]
Op 14 juli 2019 troffen verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] in het portiek van de [adres] , onder andere, een bruine fietstas en een rode rugzak aan. [6] In de fietstas zat een MacBook met daarop de inlognaam [slachtoffer 1] . In de rugzak zat een MacBook waarop de naam [slachtoffer 2] stond. [7] Beide MacBooks zijn op 16 juli 2019 teruggegeven aan [slachtoffer 1] . [8]
Verbalisant [verbalisant 5] heeft onderzoek gedaan naar de onder verdachte in beslag genomen telefoon. [9] Zij zag dat op de geheugenkaart die zich in de telefoon bevond foto’s van een man die selfies maakte. Zij had van een aantal van deze foto’s een screenshot gemaakt. [10] Verbalisant [verbalisant 6] zag dat het uiterlijk van de man op het screenshot overeenkwam met het uiterlijk van aangever [slachtoffer 1] . [11] [slachtoffer 1] heeft tegenover verbalisant [verbalisant 7] bevestigd dat hij de man op de foto was. [12]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de rode rugzak en de bruine fietstas zijn eigendom zijn. Hij had deze tassen op 13 juli 2019 in het portiek van de [adres] in [plaats] neergezet. [13]
Bewijsoverweging
Verdachte heeft verklaard niet te weten hoe de beide laptops in zijn tassen terecht zijn gekomen en geen idee te hebben hoe de geheugenkaart van aangever [slachtoffer 1] in zijn telefoon, die hij ten tijde van zijn aanhouding bij zich had, terecht is gekomen.
De insluiping in de woning van [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden tussen 12 juli 2019 om 23.40 uur en 13 juli 2019 om 05.15 uur. Op 14 juli 2019 is verdachte om 03.15 uur aangehouden en had hij zijn telefoon, met daarin de geheugenkaart van [slachtoffer 1] , bij zich. Ook zijn later op die dag de bij [slachtoffer 1] weggenomen MacBooks in de tassen van verdachte aangetroffen.
Gelet op de korte tijdspanne tussen de diefstal bij aangever en het aantreffen van de geheugenkaart van aangever in de telefoon van verdachte en korte tijd later het aantreffen van de MacBooks in de tassen van verdachte, alsmede het ontbreken van een aannemelijke verklaring hiervoor , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de diefstal heeft gepleegd.
Partiële vrijspraak medeplegen
Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde samen met een ander of anderen heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het medeplegen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 primair
in de nacht van 12 op 13 juli 2019 te [plaats] , gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, uit een woning gelegen aan de [adres] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rugzak en twee Iphones en twee MacBooks en een paspoort, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 1 primair diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt.
7 STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en meewerken aan het verblijf in een beschermde woonvorm en het verkrijgen van een dagbesteding.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte, gelet op de bepleite vrijspraken een gevangenisstraf van 80 dagen met aftrek op te leggen en – subsidiair - indien de rechtbank tot volledige bewezenverklaring komt, een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek, waarvan 80 dagen voorwaardelijk. Indien de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging toewijst, heeft de raadsvrouw verzocht om de bijzondere voorwaarden zoals bij vonnis van de politierechter van 15 januari 2019 zijn opgelegd, te koppelen aan het voorwaardelijke strafdeel in de onderhavige zaak.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een insluiping in een woning. Verdachte heeft met zijn handelen getoond geen enkel respect voor de privacy en de spullen van anderen te hebben en heeft enkel aan zijn eigen winstbejag gedacht. Dit soort feiten zorgen voor gevoelens van onrust en onveiligheid bij de slachtoffers en in de maatschappij. Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij meerdere keren is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. De daarbij opgelegde straffen en het feit dat verdachte in een proeftijd liep hebben hem er niet van kunnen weerhouden zich opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor een insluiping in een woning, indien er sprake is van recidive, uit van een gevangenisstraf van 3 maanden. Daarnaast acht de rechtbank het strafverzwarend dat verdachte de woning in de nachtelijke uren is binnengegaan en dat hij in een proeftijd liep.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een reclasseringsadvies van 22 augustus 2019, uitgebracht door GGZ Fivoor, ten behoeve van de raadkamerzitting.
Uit het rapport volgt dat het aannemelijk is dat het beperkte inkomen van verdachte verband houdt met financiële tekorten en justitiecontacten. Er is sprake van een instabiele leefsituatie. Verdachte is dakloos, ontvangt een daklozen-uitkering en zijn netwerk wordt gezien als pro-crimineel en risicovol. Inforsa zal de mogelijkheden voor een toeleiding naar een beschermde woonvorm vanuit een detentiesetting onderzoeken, om de kans van slagen van een dergelijk traject te vergroten. Het recidive risico wordt ingeschat als hoog.
De heer E.L.M. Hendriksen, voormalig casemanager Inforsa Reclassering heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat plaatsing van verdachte in een beschermde woonvorm, zoals opgenomen in de bijzondere voorwaarden van het vonnis van de politierechter van 15 januari 2019, buiten de schuld van verdachte nog niet van de grond is gekomen. De nachtopvang waar verdachte verbleef was niet ingesteld op zijn problematiek. Een ambulante behandeling is, in combinatie met een beschermde woonvorm, voldoende om verdachte de structuur te bieden die hij nodig heeft. De structuur is vooral in de avonduren nodig, overdag is verdachte bezig met sporten, het geven van training en zijn dagbesteding.
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf er rekening mee dat verdachte na het plegen van het onder 1 primair bewezenverklaarde op 17 juli 2019 een strafbeschikking heeft gekregen van € 140,00. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden is.
Nu de rechtbank verdachte vrij zal spreken van het onder 2 tenlastegelegde wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie.
Verzoek opheffing voorlopige hechtenis
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen. De rechtbank wijst dit verzoek toe, gelet op de op te leggen straf en beveelt de opheffing van de voorlopige hechtenis met ingang van het moment dat deze gelijk is aan de opgelegde gevangenisstraf.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de gehele tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter van 15 januari 2019 voorwaardelijk opgelegde taakstraf.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit de vordering af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de proeftijd met één jaar te verlengen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 15 januari 2019 (parketnummer 16/201972-18) is aan verdachte onder andere een taakstraf van 40 uren voorwaardelijk opgelegd. De rechtbank zal de eerder vastgestelde proeftijd met één jaar verlengen. Bij die beslissing is rekening gehouden met de persoon en omstandigheden van de veroordeelde.
De rechtbank acht het, gelet op hetgeen E.L.M. Hendriksen ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, van groot belang dat verdachte na zijn detentie terug kan vallen op de geboden begeleiding van de reclassering en de behandeling zoals hem bij de bijzondere voorwaarden in voormeld vonnis is opgelegd.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/201972-18
- verlengt de bij vonnis van 15 januari 2019 door de politierechter in deze rechtbank aan de opgelegde voorwaardelijke taakstraf verbonden proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Danel, voorzitter, mrs. A.C. van den Boogaard en
E.J. van Rijssen, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 november 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 12 juli 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in/uit een woning (gelegen aan de [adres] ), alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rugzak en/of twee Iphones en/of twee Macbooks en/of een paspoort, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juli 2019 te [plaats] , althans in Nederland, twee Macbooks heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 14 juli 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in/uit een woning (gelegen aan de [adres] ), alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten
weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een laptop en/of een tas en/of een portefeuille, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, genummerd PL0900-2019209277, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 114. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , pagina 106.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , pagina 107.
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , met bijlage, pagina 109.
5.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 46 en 47.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 55.
7.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 56
8.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 76.
9.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 97
10.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 98.
11.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 82.
12.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 85.
13.Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2019