ECLI:NL:RBMNE:2019:6747

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2019
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
99-000449-45 VI
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herroeping
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde met alcoholproblemen

Op 28 oktober 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak van een veroordeelde die in 2015 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. De veroordeelde was op 25 oktober 2018 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, maar heeft zich niet gehouden aan de voorwaarden die aan deze invrijheidstelling waren verbonden. De reclassering adviseerde om de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen, omdat de veroordeelde in de periode van 20 juli 2019 tot en met 1 september 2019 zes keer het alcoholverbod had overtreden. Ondanks meerdere waarschuwingen heeft de veroordeelde niet adequaat gereageerd op zijn alcoholgebruik en heeft hij een blaastest geweigerd. De officier van justitie heeft op 16 september 2019 een vordering ingediend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor 120 dagen.

Tijdens de zitting op 22 oktober 2019 is de veroordeelde gehoord, evenals zijn raadsman en een reclasseringswerker. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden en dat zijn alcoholgebruik een risico vormt voor terugval in middelengebruik. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de veroordeelde een signaal moest krijgen, een volledige herroeping niet wenselijk was, omdat dit zou leiden tot verlies van zijn plek in de beschermde woonvoorziening waar hij momenteel verblijft. De rechtbank heeft daarom de vordering van de officier van justitie ten dele toegewezen en gelast dat de veroordeelde 49 dagen van zijn vrijheidsstraf moet ondergaan, met aftrek van de tijd die hij al in detentie heeft doorgebracht.

De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
V.I. nummer: 99-000449-45
Beslissing van de meervoudige kamer van 28 oktober 2019 op een vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
in de zaak tegen:
[veroordeelde] ,
geboren op [1963] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.De procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in het dossier, waaronder:
- het onherroepelijk geworden arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarbij veroordeelde op 14 april 2015 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek (parketnummer 21-000152-15);
- het besluit van 7 mei 2018 waarna veroordeelde op 25 oktober 2018 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld;
- het advies van de reclassering van 10 september 2019 om de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen omdat veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt aan de voorwaarden;
- de vordering van de officier van justitie van 16 september 2019 als bedoeld in artikel 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, strekkend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 120 dagen.

2.De procesgang

Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 22 oktober 2019, waarbij zijn gehoord de officier van justitie, de veroordeelde, diens raadsman mr. J.M. van Dam, advocaat te Utrecht, en J. Post, reclasseringswerker-toezichthouder bij Inforsa.

3.De behandeling

3.1
Het standpunt van de reclassering
Het advies van de reclassering van 10 september 2019 is om herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling te vorderen, omdat veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt aan de voorwaarden.
Volgens de reclassering heeft veroordeelde in de periode van 20 juli 2019 tot en met 1 september 2019 zes keer het alcoholverbod overtreden, waaronder een weigering om te blazen. Veroordeelde heeft meerdere waarschuwingen gehad, maar is hier niet gevoelig voor gebleken. Op 9 september 2019 heeft hij een meldplichtgesprek gehad bij de reclassering. Tijdens dit gesprek is zijn terugvalpreventieplan besproken. Dit was gericht op zijn alcoholgebruik. Veroordeelde heeft toen niet aangegeven dat hij wederom gedronken had en dat hij eerder die dag een blaastest geweigerd had. Het is de visie van de reclassering dat veroordeelde of zijn alcoholgebruik niet onder controle heeft of dat hij zijn bijzondere voorwaarde niet serieus neemt.
Veroordeelde verblijft sinds 10 april 2019 bij de [instelling] , een beschermde woonvoorziening met 24-uursbegeleiding te [plaats] . Zijn persoonlijk begeleider is positief over veroordeelde. Veroordeelde heeft een dagbesteding en doet zijn taken bij de [instelling] goed en is aangemeld bij Inforsa Forensische Ambulante Zorg voor behandeling.
Het actuele recidiverisico wordt ingeschat als hoog gezien het uitgebreide strafblad, een gebrek aan opleiding en werk en problematisch middelengebruik in het verleden. Veroordeelde bevindt zich op dit moment in een vrij gestructureerde omgeving, waar hij begeleid woont en wordt ondersteund bij onder andere zijn financiën en administratieve zaken. Daarnaast heeft hij een justitieel kader om zich heen in de vorm van bijzondere voorwaarden en is hij sinds 5 jaar abstinent van harddrugs. Zodra dit kader en de begeleiding zouden wegvallen wordt het recidiverisico op hoog ingeschat.
Ter zitting heeft de reclasseringswerker-toezichthouder toegelicht dat het alcoholgebruik niet het recidiverisico verhoogt, maar dat alcohol bij veroordeelde grensverlagend werkt waardoor de kans dat veroordeelde terugvalt in drugsgebruik wordt vergroot en dat daarmee het recidiverisico wordt verhoogd.
3.2
De vordering van de officier van justitie
De vordering op grond van artikel 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht van 16 september 2019 van de officier van justitie strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 120 dagen. Veroordeelde heeft zich niet aan de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarden gehouden. Ter zitting heeft de officier van justitie toegelicht dat veroordeelde, ondanks waarschuwingen, meerdere keren alcohol heeft gebruikt en daar niet eerlijk en open over geweest. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat vaststaat dat veroordeelde de voorwaarden heeft overtreden.
Veroordeelde is in de afgelopen jaren gestopt met het gebruik van harddrugs. Zijn
alcoholgebruik is niet zozeer zorgwekkend, maar leidt tot zorgen over een eventuele
terugval. Uit een door de raadsman overgelegd verslag d.d. 19 oktober 2019 van de
individuele begeleider van veroordeelde volgt dat veroordeelde binnen de [instelling] prima
functioneert en dat dit een goede plek is voor hem. Uit dit verslag volgt ook dat bij een
afwezigheid van 49 dagen de kamer/plaats van veroordeelde komt te vervallen.
Gelet op de veelal geringe alcoholpromillages die zijn vastgesteld bij veroordeelde
en het risico dat hij bij een langere detentie zijn plaats bij de [instelling] kwijtraakt, is
volgens de raadsman een herroeping voor een periode van 49 dagen voldoende.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat uit het reclasseringsadvies blijkt dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden die aan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling zijn verbonden. Veroordeelde heeft dit ter zitting ook toegegeven.
Veroordeelde heeft zich, ondanks waarschuwingen, meerdere malen schuldig gemaakt aan het overtreden van de bijzondere voorwaarde betreffende het verbod op het gebruik van alcohol. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat het – met uitzondering van het alcoholgebruik – goed gaat met veroordeelde en hij zich wel houdt aan de overige gestelde voorwaarden. De [instelling] biedt hem de nodige stabiliteit en structuur en hij functioneert hier goed en houdt zich aan de afspraken.
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde een signaal moet krijgen zodat het hem eens te meer duidelijk wordt dat hij zich aan het verbod op het gebruik van alcohol dient te houden. Echter, de rechtbank acht het niet wenselijk dat veroordeelde zolang in detentie blijft zitten dat hij daardoor zijn plaats bij de [instelling] kwijtraakt. Dit zou betekenen dat hetgeen tot nu toe bereikt is te niet gedaan wordt. Veroordeelde zou dan na zijn detentie op straat komen te staan, met het risico op een terugval in middelengebruik en alle gevolgen van dien. Dit is niet in het belang van veroordeelde en ook niet in het belang van de maatschappij.
De rechtbank zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de vordering van de officier van justitie toewijzen voor een periode van 49 dagen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering van de officier van justitie ten dele toe en gelast dat van het deel van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog een gedeelte moet worden ondergaan, te weten voor de duur van 49 dagen, met aftrek van de tijd die veroordeelde inmiddels in detentie heeft doorgebracht vanaf 14 september 2019;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.C. van den Boogaard, voorzitter,
mrs. E.J. van Rijssen en M.C. Danel, rechters,
in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2019.