ECLI:NL:RBMNE:2019:6728

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
C/16/483334 / FO RK 19-994
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake zorgregeling en gezag in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 september 2019 een tussenbeschikking gegeven in een familierechtelijke procedure tussen een vader en een moeder over de zorgregeling en het gezag van hun minderjarige kind. De vader heeft verzocht om alleen belast te worden met het gezag over het kind, terwijl de moeder verweer heeft gevoerd en een zorgregeling heeft verzocht. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de verklaringen van de partijen tijdens de zitting. De vader heeft gesteld dat de moeder niet in staat is om samen afspraken te maken over het kind, onder andere vanwege haar verleden met alcohol en drugs. De moeder heeft echter betwist dat zij nog alcohol gebruikt en heeft aangegeven dat zij sinds de zomer van 2018 clean is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende informatie is om een beslissing te nemen over de verzoeken van partijen en heeft daarom een raadsonderzoek verzocht. Totdat het onderzoek is afgerond, heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij begeleide contactmomenten tussen de moeder en het kind plaatsvinden, onder voorwaarden van urinecontroles om aan te tonen dat de moeder geen alcohol gebruikt. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar het gezag en de zorgregeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/483334 / FO RK 19-994
Beschikking van 25 september 2019
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. W.J.L. Zwaan,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. R.W. de Gruijl.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift tot eenhoofdig gezag van de vader, ingekomen ter griffie op 25 juni 2019, met producties 1 tot en met 8;
  • het verweerschrift van de moeder, ingekomen ter griffie op 9 juli 2019, met producties 1 tot en met 7;
  • het F-formulier van de vader, ingekomen ter griffie op 16 augustus 2019, met productie 9;
  • het aanvullende verweerschrift met zelfstandig verzoek van de vader, ingekomen ter griffie op 26 augustus 2019.
  • het F-formulier van de vader, ingekomen ter griffie op 28 augustus 2019, met productie 10;
1.2.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 2 september 2019. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • mevrouw [A] namens de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming [locatie 1] (hierna te noemen de GI);
  • mevrouw [B] namens de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland, locatie [locatie 2] (hierna te noemen de Raad).

2.De vaststaande feiten

2.1.
Uit de moeder is geboren:
-
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
2.2.
De vader heeft [voornaam van minderjarige] erkend. Partijen zijn samen belast met het ouderlijk gezag over [voornaam van minderjarige] .
2.3.
[voornaam van minderjarige] woont bij de vader.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 oktober 2017 is [voornaam van minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld. Vervolgens is deze ondertoezichtstelling verlengd tot 9 oktober 2019.
2.5.
[voornaam van minderjarige] verblijft op dit moment bij de vader.

3.De beoordeling van het verzochte

Verzoeken en verweren
3.1.
De vader verzoekt – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – te bepalen dat het gezag over [voornaam van minderjarige] alleen aan de vader toekomt.
3.2.
De moeder voert verweer en concludeert dat het verzoek van de vader dient te worden afgewezen. Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de moeder een zorgregeling c.q. omgangsregeling vast te stellen waarbij de moeder en [voornaam van minderjarige] eenmaal per veertien dagen vier uren omgang hebben met elkaar, waarbij na drie maanden zal worden geëvalueerd of uitbreiding in het belang van [voornaam van minderjarige] is, en waarbij goede uitslagen van de urinetesten en gemaakte afspraken met de grootmoeder (moederszijde) doorslaggevend zullen zijn, dan wel een zodanige zorgregeling c.q. omgangsregeling als de rechtbank in het belang van [voornaam van minderjarige] acht, waarbij in ieder geval omgang plaatsvindt.
De inhoudelijke beoordeling
Gezag en omgang
3.3.
Ter onderbouwing van het verzoek tot wijziging van het gezag stelt de vader dat [voornaam van minderjarige] sinds 3 december 2018 bij hem verblijft. Het goed gaat met hem en [voornaam van minderjarige] . Voorheen werd de man begeleid door [organisatie 1] , maar die begeleiding is niet meer nodig. De vader wordt op dit moment alleen nog begeleid door het Wijkteam. Daarnaast heeft de vader een groot netwerk waar hij door wordt ondersteund. De vader acht het in het belang van [voornaam van minderjarige] als hij alleen belast wordt met het gezag over haar. Hij acht de moeder niet in staat om de verantwoordelijkheid te nemen om samen met hem afspraken te maken over [voornaam van minderjarige] . De reden hiervoor is onder andere dat de onvoorspelbaarheid van de moeder voor de vader een grote zorg is. Volgens de vader heeft de moeder een alcohol- en drugsverleden en heeft zij een terugval gehad. Daarnaast is bij de moeder de diagnose borderline gesteld. De vader vertrouwt de moeder niet. Tot slot verloopt de communicatie tussen partijen erg moeizaam.
3.4.
De moeder voert verweer. Zij stelt dat zij sinds de zomer van 2018 clean is en daarna dus ook geen terugval meer heeft gehad. Volgens de moeder heeft zij een goede ontwikkeling doorgemaakt en is zij, met behulp van de ingezette hulpverlening, op dit moment stabiel. De moeder is van mening dat de vader onvoldoende heeft onderbouwd waarom het gezamenlijk gezag moet worden beëindigd en de vader alleen met het gezag moet worden belast. Daarnaast leidt het hebben van gezamenlijk gezag tot op heden niet tot problemen waardoor een wijziging noodzakelijk zou zijn in het belang van [voornaam van minderjarige] . Dat de communicatie tussen partijen niet vlekkeloos verloopt, is naar de mening van de moeder onvoldoende reden om tot een wijziging van het gezag te komen.
3.5.
Ter onderbouwing van het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling stelt de moeder dat, met tussenkomst van de GI, een zorgregeling is vastgesteld tussen haar en [voornaam van minderjarige] . De vader heeft deze regeling vervolgens stopgezet. De moeder acht het in het belang van [voornaam van minderjarige] dat er contact tussen hen plaatsvindt. Zij heeft in een kort gedingprocedure tot nakoming dan wel vaststelling van de zorgregeling verzocht. De voorzieningenrechter heeft haar vordering afgewezen omdat er twijfel was over het alcoholgebruik van de moeder. Zoals reeds vermeld, betwist de moeder dat zij alcohol gebruikt. Zij heeft een goede ontwikkeling doorgemaakt en ze acht zich in staat om omgang met [voornaam van minderjarige] te hebben. De moeder is bereid om urinetesten af te laten nemen als dat nodig is voor het contactherstel tussen haar en [voornaam van minderjarige] . Tot slot benadrukt de moeder dat zij het belangrijk vindt om een rol te spelen in het leven van [voornaam van minderjarige] . Er is geen sprake van een grond om de omgang te ontzeggen.
3.6.
De vader voert verweer. Volgens de vader is in de kort gedingprocedure besproken dat partijen samen afspraken zouden maken over het herstellen van het contact tussen de moeder en [voornaam van minderjarige] . Vervolgens heeft de moeder daartoe geen enkel initiatief genomen. De vader staat open voor contact tussen de moeder en [voornaam van minderjarige] . Wel vindt de vader het belangrijk dat – vanwege de alcoholproblematiek van de moeder – het contactherstel via hulpverlenende instanties gebeurt, bijvoorbeeld het Wijkteam. De vader heeft inmiddels contact gehad met het Wijkteam hierover en zij hebben hem gewezen op het traject Begeleide Omgangsregeling (BOR) via [organisatie 2] . De vader wenst dat [organisatie 2] een half jaar lang de omgang tussen de moeder en [voornaam van minderjarige] begeleidt, waarbij de moeder dient aan te tonen dat zij geen alcohol gebruikt heeft. Na een half jaar kan dan met behulp van [organisatie 2] worden bekeken of, en zo ja, hoe de zorgregeling vorm kan worden gegeven.
3.7.
De GI neemt geen standpunt in ten aanzien van het verzoek van de vader tot wijziging van het gezag. Met betrekking tot de zorgregeling verklaart de GI ter zitting dat de omgang tussen de moeder en [voornaam van minderjarige] door de vader is beëindigd op advies van de GI. De reden hiervoor was dat de moeder alcohol had gedronken. De GI heeft zelf contact gehad met de moeder en op dat moment was zij onder invloed. Dit wordt ook bevestigd door personen uit het netwerk van de moeder. Na de kort gedingprocedure heeft de GI een e-mail gestuurd aan de moeder waarin de GI de moeder informeert onder welke voorwaarden er weer omgang kan plaatsvinden tussen de moeder en [voornaam van minderjarige] . De GI heeft van de moeder tot op heden geen reactie ontvangen op deze e-mail, waardoor er tot op heden nog geen contact heeft plaatsgevonden.
3.8.
De Raad verklaart ter zitting dat het te vroeg is om het gezag te wijzigen. De reden hiervoor is dat [voornaam van minderjarige] nog erg jong is en partijen nog niet zo lang geleden uit elkaar zijn gegaan. Daar staat tegenover dat partijen een lastige geschiedenis hebben en er sprake is van onderling wantrouwen. De Raad begrijpt dat de vader tot dit verzoek is gekomen. Daar komt bij dat de moeder de aangeboden hulpverlening niet heeft geaccepteerd en niet meewerkt aan urinetesten. Dit belemmert het contactherstel tussen de moeder en [voornaam van minderjarige] . De Raad acht zich niet in staat om op de zitting een advies uit te brengen over het gezag en de omgang. Wel verklaart de Raad ter zitting dat zij het nodig acht om de ondertoezichtstelling van [voornaam van minderjarige] te verlengen. De GI heeft daar tot op heden geen verzoek voor ingediend en verklaart tijdens de zitting dat zij in beginsel niet voornemens zijn om een dergelijk verzoek in te dienen. Om die reden biedt de Raad aan om een onderzoek te verrichten naar het gezag en de omgang.
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat, rekening houdende met de ingediende stukken en de verklaringen op zitting, het noodzakelijk is dat een raadsonderzoek wordt verricht. De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen nemen op de verzoeken van partijen. Om die reden verzoekt de rechtbank de Raad een onderzoek in te stellen naar de volgende vragen:
  • Wordt het in het belang van [voornaam van minderjarige] geacht dat het gezag wordt gewijzigd, in die zin dat de vader voortaan alleen belast wordt met het gezag over [voornaam van minderjarige] ?;
  • Is het in het belang van [voornaam van minderjarige] dat er een zorgregeling wordt vastgesteld tussen haar en de moeder en zo ja, hoe dient deze regeling te worden vormgegeven?
Gelet hierop zal de rechtbank de beslissingen op de verzoeken van partijen aanhouden voor de duur van zes maanden tot de in het dictum genoemde pro forma datum in afwachting van het raadsrapport.
3.10.
De rechtbank overweegt verder dat het van belang is dat het contact tussen de moeder en [voornaam van minderjarige] op korte termijn wordt hersteld. Om die reden zal de rechtbank – tot partijen anders overeenkomen dan wel de rechtbank anders beslist – een voorlopige zorgregeling vaststellen waarbij er begeleide contactmomenten zullen plaatsvinden via [organisatie 2] , en waarbij de moeder aan [organisatie 2] door middel van urinecontroles via de huisarts dient aan te tonen dat zij geen alcohol gebruikt heeft, en waarbij de frequentie en de duur van de contactmomenten zullen worden bepaald door [organisatie 2] .

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt – tot partijen anders overeenkomen dan wel de rechtbank anders beslist – een voorlopige zorgregeling vast waarbij er begeleide contactmomenten zullen plaatsvinden via [organisatie 2] , en waarbij de moeder aan [organisatie 2] door middel van urinecontroles via de huisarts dient aan te tonen dat zij geen alcohol gebruikt heeft, en waarbij de frequentie en de duur van de contactmomenten zullen worden bepaald door [organisatie 2] ;
4.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland, locatie [locatie 2] , een onderzoek in te stellen naar de vraag:
  • Wordt het in het belang van [voornaam van minderjarige] geacht dat het gezag wordt gewijzigd, in die zin dat de vader voortaan alleen belast wordt met het gezag over [voornaam van minderjarige] ?;
  • Is het in het belang van [voornaam van minderjarige] dat er een zorgregeling wordt vastgesteld tussen haar en de moeder en zo ja, hoe dient deze regeling te worden vormgegeven?
met het verzoek om ten minste zeven dagen voor de hierna te noemen datum schriftelijk te rapporteren en te adviseren;
4.4.
houdt de behandeling van het verzoek van verzoekers aan tot de pro forma datum van
25 maart 2020, met bepaling dat afhankelijk van de dan verkregen informatie over de voortgang van het raadsonderzoek een nadere zittingsdatum wordt bepaald,
met het verzoek aan
de advocatenom de eigen cliënt(e) op te roepen tegen een nader te bepalen datum en tijdstip,
met het verzoek aan
de griffierom de Raad voor de Kinderbescherming op te roepen tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.A. Braeken (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. M.N. Cheuk A Lam als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2019.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.