In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 juli 2019 een beschikking gegeven met betrekking tot de omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige dochter, geboren in 2013. De zaak werd behandeld in het kader van een verzoek van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland, die op basis van artikel 1:265g lid 1 BW verzocht om een omgangsregeling vast te stellen. De kinderrechter heeft de moeder, de pleegmoeder en de vader als belanghebbenden aangemerkt. Tijdens de zitting op 16 juli 2019 werd duidelijk dat er spanningen waren tussen de ouders, maar dat de vader wel degelijk betrokken wilde zijn in het leven van zijn dochter. De moeder gaf aan dat zij achter de omgang stond, maar dat zij meer informatie wilde over de thuissituatie van de vader. De kinderrechter heeft overwogen dat, hoewel de ouderschapsbemiddeling nog niet was gestart, het van belang was om duidelijkheid te scheppen voor de minderjarige. De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om een omgangsregeling vast te stellen, waarbij de regie ten aanzien van de omgang bij de GI werd neergelegd. De omgangsregeling houdt in dat de vader om de week op dinsdag van 16.00 tot 17.00 uur onder begeleiding contact heeft met zijn dochter. De kinderrechter benadrukte het belang van de wensen van de minderjarige en de rol van de GI in het ondersteunen van de afspraken die in het kader van de ouderschapsbemiddeling worden gemaakt.