ECLI:NL:RBMNE:2019:6716

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
C/16/465019 / FO RK 18-1280
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en ouderlijke verantwoordelijkheden in een echtscheidingsprocedure

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 27 augustus 2019, is de zorgregeling voor het minderjarige kind van de partijen, de vader en de moeder, aan de orde. De rechtbank verwijst naar een eerdere beschikking van 9 november 2018, waarin de verzoeken met betrekking tot de zorgregeling waren aangehouden in afwachting van de resultaten van de ouderschapsbemiddeling. Tijdens de zitting op 15 augustus 2019 waren beide ouders aanwezig, samen met hun advocaten en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank constateert dat de ouders overeenstemming hebben bereikt over de reguliere zorgregeling, maar dat er onenigheid bestaat over wie verantwoordelijk is voor het halen en brengen van hun kind. De rechtbank oordeelt dat het halen en brengen van het kind een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beide ouders is en dat deze taak gelijk verdeeld moet worden. De rechtbank benadrukt dat het delen van deze verantwoordelijkheden een belangrijk signaal van vertrouwen naar het kind afgeeft.

De rechtbank besluit dat de vader het kind naar de moeder moet brengen en de moeder het kind naar de vader moet brengen, waarbij de ouders deze verantwoordelijkheden bij helfte delen. Het meer of anders verzochte wordt als ingetrokken beschouwd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/465019 / FO RK 18-1280
Beschikking van 27 augustus 2019
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. M.J.P. Leenders.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft eerder op 9 november 2018 een beschikking gegeven tussen partijen. Voor het verloop van de procedure tot die datum verwijst de rechtbank naar die beschikking.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het F-formulier van 7 februari 2019 van de moeder met brief;
  • het F-formulier van 21 februari 2019 van de vader;
  • het F-formulier van 6 mei 2019 van de vader;
  • het F-formulier van 6 mei 2019 van de moeder met bijlage.
1.3.
De zitting was op 15 augustus 2019. Hierbij waren aanwezig:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • mevrouw [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.Vaststaande feiten

2.1.
Voor de vaststaande feiten verwijst de rechtbank naar de voorgaande beschikking. Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat het minderjarige kind van partijen is:
-
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013, hierna: [voornaam van minderjarige] .
3. Beoordeling van het verzochte
3.1.
Bij beschikking van 9 november 2018 zijn de verzoeken met betrekking tot de zorgregeling aangehouden in afwachting van de resultaten van de ouderschapsbemiddeling.
3.2.
Over de reguliere zorgregeling hebben partijen overeenstemming bereikt. Tussen partijen is alleen nog in geschil wie het halen en brengen van [voornaam van minderjarige] ter uitvoering van de zorgregeling op zich moet nemen.
3.3.
Gebleken is dat de ouders niet in staat zijn om afspraken te maken over het halen en brengen van [voornaam van minderjarige] en dat het hen niet lukt om een compromis te sluiten.
3.4.
Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat het halen en brengen van [voornaam van minderjarige] ter uitvoering van de zorgregeling een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders is en dat dit halen en brengen gelijk, dus bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld. Dit halen en brengen is een onderdeel van de ouderlijke verantwoordelijkheid en de moeder dient zich, evenals de vader, in te spannen om het contact tussen de vader en [voornaam van minderjarige] daadwerkelijk plaats te laten vinden. Bovendien heeft de Raad op de zitting uitgelegd dat het delen van het halen en brengen een signaal naar het kind afgeeft van vertrouwen in de andere ouder. De rechtbank is van oordeel dat dit belang zwaarder weegt dan de door de moeder genoemde bezwaren van reistijd, financiën en het feit dat [voornaam van minderjarige] moet omschakelen naar de nieuwe situatie. De rechtbank zal daarom vaststellen dat de ouders het halen en brengen bij helfte delen, waarbij de vader [voornaam van minderjarige] naar de moeder brengt en de moeder [voornaam van minderjarige] naar de vader brengt.
3.5.
Het meer of anders verzochte ten aanzien van de zorgregeling beschouwt de rechtbank als ingetrokken.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt vast dat de ouders het halen en brengen van [voornaam van minderjarige] bij helfte delen, waarbij de vader [voornaam van minderjarige] naar de moeder brengt en de moeder [voornaam van minderjarige] naar de vader brengt;
4.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.J. van Maanen, (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. H.E. Broersma als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2019.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.