In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 augustus 2019 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure tussen een moeder en een vader met betrekking tot de zorg- en contactregeling van hun minderjarige kinderen. De moeder had verzocht om de omgang tussen de vader en de kinderen op te schorten, na beschuldigingen van onzedelijk gedrag door de vader. De rechtbank had eerder op 3 april 2019 al een beschikking gegeven, maar de moeder vond dat er nieuwe feiten waren die een wijziging van de regeling rechtvaardigden. De vader ontkende de beschuldigingen en was van mening dat het verzoek van de moeder afgewezen moest worden. Tijdens de zitting op 6 maart 2019 was afgesproken dat een Wijkteam zou worden ingeschakeld om een veiligheidsplan op te stellen. De moeder meldde echter dat de vader zich niet had aangemeld bij het Wijkteam, terwijl dit volgens haar een voorwaarde was voor het herstel van de omgang. De vader stelde daarentegen dat hij zich wel had aangemeld en dat er valse aangiftes waren gedaan door de moeder. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de vader instemde met het verzoek van de moeder om de omgang te ontzeggen, waardoor de procedure voortijdig werd beëindigd. De rechtbank kon daardoor niet vaststellen of aan de wettelijke voorwaarden voor ontzegging van de omgang was voldaan. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder afgewezen, omdat er op dat moment geen omgang meer plaatsvond en de moeder geen belang meer had bij haar verzoek.