Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Verloop van de procedure
2.Vaststaande feiten
3.Het verzoek en verweer
4.De beoordeling
€ 6.000,-- per jaar, nu de 13e periode een vakantieperiode van 4 weken betreft die de man opneemt. Het uitgangpunt is immers dat vakantieperiodes worden opgenomen en de rechtbank ziet in het door de vrouw gestelde geen aanleiding om daarvan af te wijken. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om over de inkomsten uit overwerk rekening te houden met een vakantietoeslag van 8%. De vrouw heeft namelijk niet betwist dat uit de door de man overgelegde salarisstrook van de periode 20 mei 2019 tot en met 18 juni 2019 volgt dat de uitbetaling van het vakantiegeld precies 8% van het bruto salaris van de man bedraagt, zoals de man stelt. Ten slotte verschillen partijen van mening of onkostenvergoeding van de man als verkapt inkomen dient te worden aangemerkt. Vast staat dat de man deze vergoeding aanwendt voor kosten van eten, drinken, douchen en het gebruik van het toilet, zijnde beroepskosten. De rechtbank is van oordeel dat deze conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie niet bij het inkomen van de man zal worden opgeteld. De stelling van de vrouw, dat de man eten en drinken altijd meeneemt van huis, wat zij voor hem betaalt, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af nu de man daar in de toekomst zelf zorg voor moet dragen. De berekening van de vrouw is voor het overige niet door de man betwist. Onder verwijzing naar de bijgevoegde berekening becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man dan op € 2.318,-- per maand.