ECLI:NL:RBMNE:2019:6710

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
C/16/481334 / FA RK 19-3013
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot kinderen en partneralimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2019 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij voorlopige voorzieningen zijn getroffen met betrekking tot de zorg voor de kinderen en de partneralimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.L. van den IJssel, heeft op 22 mei 2019 een verzoekschrift ingediend, waarop de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.E. Brokers-van Dijk, op 11 juni 2019 heeft gereageerd met een verweerschrift en zelfstandige verzoeken. Tijdens de zitting op 12 juni 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht en is er een draagkrachtberekening overgelegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de zorgregeling voor de kinderen en het gebruik van de echtelijke woning. De man en vrouw hebben afgesproken dat zij tot maximaal twee maanden na de beschikking samen in de woning blijven wonen en gezamenlijk voor de kinderen zorgen. Na het verlaten van de woning door de man, zullen de kinderen om de week bij de man en de vrouw verblijven. De rechtbank heeft ook de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 971,- per maand, en de draagkracht van de man en vrouw berekend. De man is in staat om € 68,- per kind per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.

Wat betreft de partneralimentatie heeft de vrouw verzocht om € 500,- per maand, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de man geen draagkracht heeft om deze alimentatie te betalen. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vrouw tot partneralimentatie afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft de zorgregeling en de alimentatie voor de kinderen vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/481334 / FA RK 19-3013
voorlopige voorzieningen
Beschikking van 10 juli 2019
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. L.L. van den IJssel,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. H.E. Brokers-van Dijk.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verzoekschrift van de vrouw is op 22 mei 2019 ingekomen op de griffie van deze rechtbank.
1.2.
Het verweerschrift, tevens zelfstandige verzoeken, van de man is ingekomen op 11 juni 2019.
1.3.
De zaak is behandeld op de zitting met gesloten deuren van 12 juni 2019. Hierbij zijn verschenen partijen met hun advocaten.
1.4.
Mr. Van den IJssel heeft op de zitting een draagkrachtberekening overgelegd.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken te laten weten of zij alsnog overeenstemming hebben bereikt over de kinderen en het gebruik van de woning. Mr. Brokers-van Dijk heeft bij brief van 26 juni 2019 namens partijen laten weten dat zij op genoemde punten overeenstemming hebben bereikt..

2.Beoordeling van het verzochte

2.1.
De rechtbank overweegt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van onderstaande verzoeken van partijen en dat Nederlands recht van toepassing is.
Toevertrouwing kinderen, zorgregeling, zomervakantie en gebruik woning
2.2.
Partijen hebben oorspronkelijk beide verzoeken ingediend ten aanzien van het gebruik van de echtelijke woning en het toevertrouwen van de kinderen. Daarnaast heeft de vader een verzoek ingediend tot vaststelling van een zorgregeling en een regeling voor de zomervakantie. Bij brief van 26 juni 2019 hebben partijen laten weten op deze punten overeenstemming te hebben bereikt. Partijen zijn het volgende met elkaar overeengekomen:
“-
Partijen zullen tot maximaal twee maanden na datum beschikking voorlopige voorzieningen samen in de echtelijke woning blijven wonen en tot die tijd gezamenlijk voor de kinderen zorgen;
  • Nadat de man de woning zal hebben verlaten, zullen de kinderen ingeschreven blijven op het adres [straatnaam] [nummeraanduiding] te [woonplaats] . De vrouw zal het voorlopig uitsluitend gebruik van de woning aan de [straatnaam] te [woonplaats] hebben vanaf het moment dat de man de echtelijke woning zal hebben verlaten, doch in ieder geval na twee maanden, te rekenen vanaf de datum beschikking voorlopige voorzieningen;
  • Met ingang van de datum dat de man de echtelijke woning zal verlaten, zijn partijen overeengekomen dat ieder 50% van de zorg voor de kinderen op zich zal nemen en dat de kinderen in de ene week bij de man en in de andere week bij de vrouw zullen verblijven;
  • Met betrekking tot de zomervakantie zijn partijen overeengekomen dat de vrouw aan de man toestemming verleent om in de komende zomervakantie een week met de kinderen naar Frankrijk op vakantie te gaan;
  • Voorts zijn partijen overeengekomen dat indien de vrouw samen met de kinderen op vakantie wil gaan de man hiervoor eveneens toestemming verleent.”
2.3.
Gelet op deze afspraken gaat de rechtbank ervan uit dat partijen hun eerdere andersluidende verzoeken over de toevertrouwing van de kinderen, de zorgregeling, de zomervakantie en het gebruik van de woning hebben aangepast.
De rechtbank zal beslissen zoals partijen dat met elkaar hebben afgesproken. Sommige afspraken lenen zich niet voor opname in het dictum (onder 3. Beslissing), maar partijen zijn onderling gebonden aan deze afspraken.
Kinderalimentatie
2.4.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man aan haar zal voldoen voor de eerste van iedere maand € 150,- per kind per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
2.5.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek van de vrouw.
Behoefte
2.6.
Partijen verschillen van mening over de behoefte van de kinderen. Daarom zal de rechtbank de behoefte van de kinderen als volgt vaststellen. Partijen wonen nog in dezelfde woning. Om die reden zal worden uitgegaan van de tarieven van 2019. Partijen zijn het eens over het inkomen van de man in 2018 van € 38.452,- bruto per jaar, zodat hiervan zal worden uitgegaan. Aan de zijde van de man wordt rekening gehouden met de algemene heffingskorting en arbeidskorting. Uitgaande van voornoemde gegevens bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man € 2.398,- per maand. Voorts zijn partijen het eens over het inkomen van de vrouw in 2018 van € 19.685,- bruto per jaar, zodat hiervan zal worden uitgegaan. Aan de zijde van de vrouw wordt rekening gehouden met de algemene heffingskorting en arbeidskorting. Tevens wordt rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting, nu de vrouw een kind jonger dan 12 jaar heeft en een lager arbeidsinkomen dan de man heeft. Uitgaande van deze gegevens bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 1.639,- per maand. Partijen komen in aanmerking voor een kindgebonden budget van € 35,- per maand. Het netto besteedbaar gezinsinkomen bedraagt derhalve (€ 2.398,- +
€ 1.639,- + € 35,- =) € 4.072,- per maand. Aan de hand van de tabellen ‘kosten kinderen’, rekening houdend met voormeld netto gezinsinkomen en 2 punten voor de kinderbijslag, becijfert de rechtbank de behoefte van de kinderen in 2019 op € 971,- per maand. Dat is afgerond € 324,- per kind per maand.
Draagkracht van de man
2.7.
De man stelt dat zijn draagkracht € 510,- per maand bedraagt, uitgaande van zijn jaaropgave man over 2018 een netto besteedbaar inkomen van de man € 2.398,- per maand.
- Schuldaflossing
2.8.
De vrouw vindt dat bij de berekening van de draagkracht van beide partijen voor kinderalimentatie rekening moet worden gehouden met een schuldaflossing van € 323,- per maand. Uit het budgetplan, zoals door de man overgelegd in productie 13, blijkt dat partijen met € 647,- per maand moeten aflossen op huwelijkse schulden. Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden zodat zij ieder de helft moeten dragen.
2.9.
De man vindt dat bij de kinderalimentatie geen rekening moet worden gehouden met een schuldaflossing. Hij heeft toegelicht dat hij zijn totale schuldenlast en de aflossingen daarop nog niet kan onderbouwen met stukken. Wel kan hij de schuld bij de ABN AMRO bank en de aflossing daarop onderbouwen, maar hij vindt dat deze aflossing buiten beschouwing moet worden gelaten bij de kinderalimentatie.
2.10.
De rechtbank houdt bij het vaststellen van de draagkracht van de man voor de voorlopige kinderalimentatie geen rekening met een schuldaflossing. Bij deze beslissing is het volgende in aanmerking genomen.
Bij het berekenen van de draagkracht voor kinderalimentatie kan rekening worden gehouden met redelijke lasten, zoals (huwelijkse) schulden, als deze niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten vast staan (zie paragraaf 7.2.1 van het Rapport Expertgroep Alimentatie).
De rechtbank benadrukt dat deze voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om een ordemaatregel te geven voor de duur van de echtscheidingsprocedure. In deze procedure is geen ruimte voor een uitgebreid onderzoek naar de schulden van partijen. Dit onderzoek kan plaatsvinden in de echtscheidingsprocedure. Daarom zal de rechtbank zich in deze procedure baseren op de huidige feitelijke situatie van partijen. Voor de onderbouwing van de schulden van partijen is overgelegd het budgetplan in productie 13. De rechtbank is van oordeel dat partijen hiermee onvoldoende inzicht hebben gegeven in hun schulden en de aflossingen daarop die van invloed zijn op hun draagkracht. Uit productie 14 van de man blijkt dat hij op of rond 7 juni 2019 het krediet bij de ABN AMRO bank heeft overgesloten en daarop met € 113,- per maand moet aflossen. Dit komt niet overeen met het budgetplan waarin is opgenomen dat met € 195,- en 50,- per maand wordt afgelost aan de ABN AMRO bank. De overige aflossingen aan [organisatie 1] , [organisatie 2] en [organisatie 3] zoals opgenomen in het budgetplan zijn door partijen niet onderbouwd met stukken. Verder staat in het budgetplan voor de vrouw:
‘Betalen aan ex parner ivm flex kredit, [organisatie 2] en [organisatie 4] / hoofdelijk aansprakelijk € 182,50”.Dit betreft een betaling van de vrouw aan de man en niet een aflossing op een huwelijkse schuld zoals gesteld door de vrouw. Gelet op het vorenstaande is niet vast komen te staan dat partijen ieder met € 323,- per maand moeten aflossen op schulden. Daarom zal de rechtbank hiermee geen rekening houden bij het vaststellen van de kinderalimentatie. Wel heeft de man aangetoond dat hij met € 113,- per maand moet aflossen aan de bank. Gelet op de bedoeling van deze procedure acht de rechtbank het redelijk om de man te volgen en geen rekening te houden met deze aflossing bij het vaststellen van de voorlopige kinderalimentatie.
2.11.
Uitgaande van voormelde gegevens becijfert de rechtbank de draagkracht van de man op: 70% van [2.398 – (0,3 x 2.398 + 950)] = € 510,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
2.12.
De vrouw heeft haar draagkracht becijferd op nihil en de man heeft de draagkracht van de vrouw becijferd op € 386,- per maand. De rechtbank zal de draagkracht van de vrouw als volgt vaststellen. Hierbij zal de rechtbank de vrouw volgen en uitgaan van haar salarisspecificaties over februari 2019 tot en met april 2019. Haar salaris bedraagt € 1.490,18 bruto per maand, te vermeerderen met Uitb. gemiddelde TOD van € 2,57 per maand, de vakantietoeslag van 8% en de eindejaarsuitkering van € 178,61 per maand. Daarop strekt in mindering de pensioenpremie van in totaal € 75,09 per maand en de WN-premie WHK van
€ 1,75 per maand. De vrouw komt in aanmerking voor de algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting. Tevens komt zij in aanmerking voor een kindgebonden budget van € 505,- per maand. Uitgaande van voornoemde gegevens bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 2.219,- per maand.
2.13.
Zoals onder 2.10 is overwogen, houdt de rechtbank geen rekening houden met een schuldaflossing bij het vaststellen van de draagkracht van de vrouw voor kinderalimentatie.
2.14.
Uitgaande van voormelde gegevens becijfert de rechtbank de draagkracht van de vrouw op: 70% van [2.219 – (0,3 x 2.219 + 950)] = € 422,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
2.15.
De gezamenlijke draagkracht bedraagt dan ook (€ 510,- + € 422,- =) € 932,- per maand. Dit is onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen van € 971,- per maand te voorzien. Dit betekent dat beide partijen hun volledige draagkracht moeten aanwenden voor de kosten van de kinderen.
Er is sprake van een tekort van (€ 971,- minus € 932,- = ) € 39,- per maand. Iedere partij draagt de helft van dit tekort van € 19,50 per maand. Bij de man strekt dit in mindering op zijn zorgkorting.
Zorgkorting
2.16.
Gelet op de huidige zorgregeling kan de man aanspraak maken op een zorgkorting van 35% van de behoefte van € 971,-, zijnde € 340,- per maand. Na vermindering met het tekort van € 19,50 blijft over een zorgkorting van € 320,- per maand die de man kan verzilveren.
Na aftrek van voormelde (te verzilveren) zorgkorting becijfert de rechtbank de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op een bedrag van (€ 510,- minus € 320,-) = € 190,- per maand. Dat is € 63,- per kind per maand. De man heeft echter ter zitting aangeboden om € 68,- per kind per maand te betalen, ook als de berekening lager uitvalt. De rechtbank zal daarom dit bedrag vast stellen.
Conclusie
2.17.
Gelet op het voorgaande bepaalt de rechtbank de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op € 68,- per kind per maand.
Ingangsdatum
2.18.
De rechtbank acht het redelijk dat de kinderalimentatie ingaat vanaf het moment dat de man de echtelijke woning heeft verlaten en zal dat ook beslissen.
Partneralimentatie
2.19.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man aan haar zal voldoen voor de eerste van iedere maand € 500,- bruto per maand als bijdrage in haar levensonderhoud.
2.20.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek van de vrouw.
Draagkracht van de man
2.21.
De rechtbank ziet aanleiding om eerst in te gaan op de draagkracht van de man. De man heeft gesteld dat hij geen draagkracht heeft voor partneralimentatie.
2.22.
Ten aanzien van de financiële omstandigheden van de man is het volgende gebleken:
  • het inkomen van de man van € 38.452,- bruto per jaar;
  • de man komt in aanmerking voor de algemene heffingskorting en arbeidskorting;
  • aan de zijde van de man wordt rekening gehouden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande;
  • de premie zorgverzekering van € 178,78 per maand;
  • de kosten van de kinderen van in totaal € 510,- per maand.
De rechtbank zal rekening houden met deze feiten en omstandigheden, nu deze niet zijn weersproken. Verder acht de rechtbank het redelijk om aan de zijde van de man rekening te houden met een woonlast van € 651,36 per maand. Dit bedrag is gelijk aan de huidige huur van partijen en is tevens ongeveer een derde van het netto besteedbaar inkomen van de man.
2.23.
Uitgaande van voornoemde gegevens resteert aan de zijde van de man geen draagkracht voor partneralimentatie. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om in te gaan op de stellingen van partijen ten aanzien van de aflossingen op schulden en de behoefte van de vrouw. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw derhalve afwijzen.

3.Beslissing

De rechtbank:
voor de duur van het geding -met ingang van10 september 2019, of vanaf het moment dat de man feitelijk de echtelijke woning verlaat-:
3.1.
bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding] te [woonplaats] ;
3.2.
bepaalt dat
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2003 te [geboorteplaats] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2005 te [geboorteplaats] , en
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2010 te [geboorteplaats] , zullen worden toevertrouwd aan de vrouw;
3.3.
stelt de navolgende regeling vast inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] verblijven in de ene week bij de man en in de andere week bij de vrouw;
3.4.
bepaalt het bedrag dat de man aan de vrouw zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] op € 68,- per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
3.5.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af het verzoek over de partneralimentatie.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.A. Braeken, (kinder)rechter, in aanwezigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2019.