Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Verloop van de procedure
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 27 mei 2019;
- de brief van 28 juni 2019 van de vrouw met producties 11 en 12;
- het verweerschrift van de man met producties 1 tot en met 25, ingekomen op 3 juli 2019.
2.De feiten
- [kind 1], gebreon op [geboortedatum 1] 1999 in [geboorteplaats 1] ;
- [kind 2], geboren op [geboortedatum 2] 2003 in [geboorteplaats 2] .
3.Beoordeling
€ 4.918,- bruto per maand (
berekening 1).
€ 125,-. Met betrekking tot de schuld bij de Belastingdienst overweegt de rechtbank dat dit een toekomstige schuld is, die nog niet vaststaat, en bovendien onduidelijk is of daar binnen de onderneming geld voor is gereserveerd. De rechtbank kan er daarom niet van uit gaan dat de man die schuld daadwerkelijk in privé zal moeten voldoen. Met betrekking tot de herinrichtingskosten overweegt de rechtbank dat de man de noodzaak van die kosten – na gemotiveerde betwisting door de vrouw – onvoldoende heeft onderbouwd. Partijen hebben namelijk ook nog een gezamenlijke inboedel, waarvan de vrouw heeft verklaard dat de man daar ook spullen van mag hebben. De rechtbank zal de advocaatkosten wel meenemen, omdat de man die – na betwisting door de vrouw – voldoende heeft onderbouwd.
- WOZ-waarde van € 776.000,-;
- aandeel hypotheekrente van de man van € 526,- bruto per maand;
- aandeel hypotheekrente van de vrouw van € 526,- bruto per maand als partneralimentatie in natura;
- € 95,- per maand forfait eigenaarslasten;
- € 400,- per maand huur;
- € 130,- per maand premie ziektekostenverzekering;
- € 385,- per jaar eigen risico;
- € 114,- per maand advocaatkosten;
- € 710,- per maand kosten [voornaam van kind 2] .
berekening 2). Dit bedrag overstijgt de behoefte van de vrouw niet, zodat de rechtbank deze bijdrage zal vastleggen in het dictum van deze beschikking.