ECLI:NL:RBMNE:2019:6697

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2019
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
C/16/475103 / FA RK 19-734
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en vaststelling van de zorgregeling voor minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 oktober 2019 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 2013 zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.M. Zeeuw van der Laan, verzocht om de echtscheiding uit te spreken, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen, en een zorgregeling te treffen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Rawee, voerde verweer en verzocht om de hoofdverblijfplaats van de oudste minderjarige bij hem vast te stellen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen samen het gezag over hun twee minderjarige kinderen hebben en dat de vrouw de meeste zorg voor de kinderen op zich neemt. De rechtbank heeft de echtscheiding toegewezen en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw vastgesteld. De zorgregeling is vastgesteld op basis van de overeenstemming tussen partijen, waarbij de kinderen in een bepaalde week bij de man verblijven en in de andere week bij de vrouw. De rechtbank heeft ook de alimentatie voor de kinderen vastgesteld, waarbij de man verplicht is om een bijdrage te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding.

Daarnaast heeft de rechtbank de man veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.500,- aan de vrouw ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De beschikking is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/475103 / FA RK 19-734 (echtscheiding met nevenvoorzieningen)
C/16/476513 / FA RK 19-1250 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Beschikking van 23 oktober 2019
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. E.M. Zeeuw van der Laan,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. H. Rawee.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft eerder een beschikking gegeven tussen partijen op 13 mei 2019. Voor het verloop van de procedure tot die datum verwijst de rechtbank naar die beschikking.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het F-formulier van de vrouw van 27 augustus 2019 met aanvullend verzoekschrift en productie 6;
  • het F-formulier van de vrouw van 30 augustus 2019 met productie 7-13;
  • het faxbericht van de man van 2 september 2019 met productie D-H;
  • het faxbericht van de man van 3 september 2019 met productie I-K;
  • het faxbericht van de man van 4 september 2019 met productie F;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van de man van 10 september 2019 met productie L.
1.3.
De zitting was op 13 september 2019. Hierbij waren partijen met hun advocaten aanwezig.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op [trouwdatum] 2013 gehuwd in [.] onder huwelijkse voorwaarden.
2.2.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Estische nationaliteit.
2.3.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2008 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats] .
2.4.
Partijen hebben samen het gezag over de kinderen.
2.5.
Op 10 januari 2019 heeft de rechtbank voorlopige voorzieningen getroffen. Daarbij heeft de rechtbank:
  • bepaald dat de kinderen worden toevertrouwd aan de vrouw;
  • bepaald dat de vrouw met uitsluiting van de man gerechtigd is om gebruik te maken van de echtelijke woning aan de [adres] te ( [postcode] ) te [woonplaats] , met bevel aan de man deze woning te verlaten en verder niet meer te betreden;
  • een voorlopige zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] bij de man verblijven:
o de ene week van zondagavond tot dinsdagochtend;
o de andere week van vrijdagmiddag tot dinsdagochtend;
o de helft van de vakanties;
- bepaald dat de man een bedrag aan de vrouw zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] van € 271,- per kind per maand.
2.6.
Op 3 juni 2019 heeft de rechtbank de voorlopige voorzieningen gewijzigd ten aanzien van de kinderalimentatie en bepaald dat de man met ingang van 3 juni 2019 een bedrag van € 248,50 per kind per maand aan de vrouw moet betalen.

3.Verzoek en verweer

3.1.
De vrouw verzoekt:
I. de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
II. de hoofdverblijfplaats van de kinderen vast te stellen bij de vrouw;
III. de volgende zorgregeling vast te stellen tussen de man en de kinderen:
- de ene week van zondagavond tot dinsdagavond;
- de andere week van vrijdagmiddag tot dinsdagochtend;
- de helft van de vakanties en feestdagen;
IV. de man te veroordelen tot betaling van € 275,- per kind per maand aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
V. de man te veroordelen tot betaling van € 866,- bruto per maand aan de vrouw als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
VI. de huwelijkse voorwaarden tussen partijen af te wikkelen volgens het nader door de vrouw in te dienen voorstel;
VII. te bepalen dat de vrouw met uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning met de daarin aanwezige inboedel tot in ieder geval zes maanden na inschrijving van de echtscheiding.
3.2.
De man voert verweer. Hij verzoekt:
I. de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
II. de hoofdverblijfplaats van [voornaam van minderjarige 1] bij de man vast te stellen en de hoofdverblijfplaats van [voornaam van minderjarige 2] bij de vrouw vast te stellen;
III. de volgende zorgregeling vast te stellen tussen de man en de kinderen:
- de ene week van vrijdagmiddag tot woensdagochtend;
- de andere week van maandagmiddag tot woensdagochtend;
IV. de man te veroordelen tot betaling van € 107,- per kind per maand aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
V. vast te stellen dat partijen hun huwelijkse voorwaarden en gemeenschappelijke bezittingen hebben afgewikkeld en verdeeld;
VIII. te bepalen dat de man met uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning met de daarin aanwezige inboedel gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheiding;
IX. indien de rechtbank het verzoek van de vrouw tot voortgezet gebruik van de echtelijke woning zou toewijzen, te bepalen dat de vrouw aan de man een gebruiksvergoeding verschuldigd zal zijn van € 1.500,- per maand.

4.Beoordeling van het verzochte

Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
De rechtbank overweegt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over de verzoeken van partijen en dat daarop Nederlands recht van toepassing is.
Echtscheiding en ouderschapsplan
4.2.
Partijen verzoeken de rechtbank de echtscheiding tussen hen uit te spreken. In de wet staat dat partijen een ouderschapsplan moeten opstellen als zij willen scheiden (artikel 815 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: Rv). Partijen hebben geen door beiden ondertekend ouderschapsplan overgelegd. Op de zitting hebben partijen verteld dat zij twee keer naar mediation zijn geweest, maar dat het hen niet lukt om een ouderschapsplan op te stellen. Op grond van deze informatie komt de rechtbank tot de conclusie dat een ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd. Partijen zijn dan ook ontvankelijk in hun verzoek tot echtscheiding.
4.3.
De rechtbank zal het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond toewijzen.
Hoofdverblijfplaats
4.4.
De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van de kinderen vaststellen bij de vrouw. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing komt.
4.5.
De vrouw draagt het grootste deel van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De enige reden die de man heeft aangevoerd voor het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van [voornaam van minderjarige 1] bij hem, is dat hij dan zicht heeft op de financiën. Op de zitting heeft de man verklaard dat hij het belangrijk vindt dat het geld wordt besteed aan de kinderen en dat hij dit in de gaten wil houden. De rechtbank vindt dit geen legitieme reden om de hoofdverblijfplaats te wijzigen en zal daarom vaststellen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn.
Zorgregeling
4.6.
Partijen zijn het eens dat de volgende zorgregeling geldt zolang de vrouw nog in de echtelijke woning verblijft:
  • week 1: de kinderen zijn bij de man van vrijdagmiddag 18:00 uur tot en met dinsdagochtend naar school;
  • week 2: de kinderen zijn bij de man van maandagmiddag uit school tot en met woensdagochtend naar school.
4.7.
Omdat niet is gebleken dat deze afspraken in strijd zijn met de belangen van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] zal de rechtbank deze afspraken opnemen in de beslissing.
4.8.
Partijen zijn het niet eens over de zorgregeling voor de periode nadat de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten en de man in de echtelijke woning verblijft. De man wil graag dat de zorgregeling op dat moment wordt aangepast in die zin dat de kinderen in week 1 dan van vrijdagmiddag 18:00 uur tot en met woensdagochtend naar school bij hem zijn. Het enige bezwaar wat de vrouw hiertegen heeft aangevoerd is dat de man op de dinsdag dan niet thuis zou zijn. De man heeft dit betwist en gezegd dat hij er voor zal zorgen dat hij thuis zal zijn. De rechtbank vindt het in het belang van de kinderen dat zij beide ouders zoveel mogelijk zien. Een verlenging van de regeling in week 1 naar de woensdagochtend zorgt voor een meer evenredigere verdeling. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het verzoek van de man af te wijzen en zal daarom de volgende zorgregeling vaststellen vanaf het moment dat de man in de echtelijke woning verblijft:
  • week 1: de kinderen zijn bij de man van vrijdagmiddag 18:00 uur tot en met woensdagochtend naar school;
  • week 2: de kinderen zijn bij de man van maandagmiddag uit school tot en met woensdagochtend naar school.
Vakantieregeling
4.9.
Partijen zijn het op de zitting eens geworden over de volgende vakantieregeling:
  • zomervakantie:de eerste drie weken bij de vrouw en de laatste drie weken bij de man;
  • herfstvakantie:in 2019 bij de man en in 2020 bij de vrouw;
  • kerstvakantie:in 2018 en 2019 bij de vrouw en in 2020 bij de man, waarbij de kinderen iedere keer twee jaar achterelkaar de kerstvakantie bij de vrouw zijn en daarna één keer bij de man;
  • voorjaarsvakantie:in 2019 bij de man en in 2020 bij de vrouw;
  • meivakantie:helft bij de man en de helft bij de vrouw;
  • Pinksteren:de helft bij de man en de helft bij de vrouw.
4.10.
Omdat niet is gebleken dat deze afspraken in strijd zijn met de belangen van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] zal de rechtbank deze afspraken opnemen in de beslissing.
Voortgezet gebruik van de echtelijke woning
4.11.
De rechtbank zal het voortgezet gebruik van de echtelijke woning toewijzen aan de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot deze beslissing komt.
4.12.
De rechtbank constateert dat partijen het erover eens zijn dat de woning voor 100% eigendom is van de man en dat de vrouw de echtelijke woning op enig moment zal moeten verlaten. Zij verschillen echter van mening over de termijn waarop. De rechtbank dient bij het nemen van een beslissing een afweging te maken tussen de belangen van de vrouw enerzijds en de belangen van de man anderzijds.
4.13.
De vrouw woont sinds het vertrek van de man samen met de kinderen in de woning. Zij heeft op de zitting verteld dat zij graag langer in de woning wil blijven omdat zij dit in het belang van [voornaam van minderjarige 1] vindt. [voornaam van minderjarige 1] zit in groep 8 van de basisschool en de vrouw stelt dat het niet in zijn belang is om halverwege groep 8 van woning te wisselen. De man stelt echter dat het niet in het belang van de kinderen is om nog langer heen en weer te reizen tussen [plaatsnaam] en [woonplaats] . De rechtbank stelt vast dat de belangen van partijen gelijk zijn. Beide situaties zijn niet goed voor de kinderen. De vrouw heeft verklaard dat zij een urgentieverklaring kan krijgen op het moment dat duidelijk is waar de hoofdverblijfplaats van de kinderen is. Anders dan de vrouw stelt ziet de rechtbank geen aanleiding om te denken dat dat de vrouw met de kinderen op straat zou komen te staan. De vrouw kan immers vanaf nu met urgentie een woning krijgen omdat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar wordt vastgesteld. Gelet op het feit dat de man nu al elders verblijft, vindt de rechtbank het redelijk dat de vrouw vanaf het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de echtelijke woning dient te verlaten. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de man toe.
Gebruiksvergoeding echtelijke woning
4.14.
De rechtbank wijst dit verzoek van de man af omdat het voortgezet gebruik van de woning aan de man wordt toegewezen.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
4.15.
Partijen hebben op de zitting overeenstemming bereikt over de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding. Zij zijn overeengekomen dat de man € 1.500,- aan de vrouw betaalt in drie maandelijkse termijnen van € 500,- vanaf het moment dat de vrouw de echtelijke woning verlaat. De rechtbank zal deze afspraak opnemen in de beslissing.
Kinderalimentatie
4.16.
De rechtbank zal de man veroordelen om met ingang van vandaag en tot aan de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, aan de vrouw een bedrag van
€ 66,- per kind per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Voor de periode vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking stelt de rechtbank deze kinderbijdrage vast op een bedrag van
€ 181,- per kind per maand. De rechtbank licht dit hieronder toe.
Behoefte
4.17.
Partijen zijn overeengekomen dat de behoefte van de kinderen vastgesteld wordt op € 911,- per maand in totaal. De rechtbank sluit zich aan bij de door partijen overeengekomen behoefte.
Ingangsdatum
4.18.
De rechtbank zal de kinderalimentatie vaststellen vanaf de datum van deze beschikking omdat partijen niets gesteld hebben met betrekking tot de ingangsdatum van de kinderalimentatie.
Twee periodes
4.19.
Voor het berekenen van de draagkracht van partijen is van belang dat het voortgezet gebruik van de woning aan de man wordt toegewezen. De rechtbank ziet aanleiding om de draagkracht van partijen over twee periodes te berekenen, namelijk tot de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Voor beide berekeningen geldt dat op de zitting is besproken dat de berekening van de beschikking voorlopige voorzieningen van 3 juni 2019 als uitgangspunt wordt genomen. Partijen hebben op de zitting verklaard hiermee in te stemmen en enkele opmerkingen gemaakt. De rechtbank zal die hieronder puntsgewijs bespreken.
Periode I: tot de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking
Draagkracht van de man
4.20.
De rechtbank stelt de draagkracht van de man op € 788,- per maand en zal hierna uitleggen hoe zij tot dat bedrag gekomen is.
Inkomsten man
4.21.
De rechtbank gaat uit van een inkomen van de man van € 3.527,- bruto per maand, 8% vakantietoeslag, € 330,- bruto per maand eindejaarsuitkering en € 9.420,- bruto per maand inkomsten van verhuur van het appartement, omdat partijen het hierover eens zijn.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met een correctie op het inkomen van de man
voor afwezigheid en de door de man te betalen pensioenpremie omdat dit door de vrouw niet is betwist. Verder houdt de rechtbank rekening met € 169,- bruto per jaar aan winst uit onderneming. De rechtbank overweegt dat tot nu toe van dit bedrag is uitgegaan. De vrouw stelt dat dit hoger moet zijn omdat het beter gaat met de onderneming van de man. De man betwist dit en heeft een overzicht overgelegd waaruit blijkt dat de winst uit onderneming negatief is vanwege de aanschaf van een nieuwe bedrijfsauto. De rechtbank ziet daarom geen reden om van een ander bedrag uit te gaan. Het netto besteedbaar inkomen van de man is dan € 3.599,- per maand (zie bijlage 1).
Lasten
4.22.
De rechtbank sluit zich ten aanzien van de lasten van de man aan bij de beschikking voorlopige voorzieningen van 3 juni 2019, omdat partijen hiertegen geen bezwaren hebben geuit behalve wat betreft het fiscaal voordeel van de man. Voor periode I houdt de rechtbank rekening met de werkelijke woonlasten van de man in plaats van de forfaitaire woonlasten. De man heeft op dit moment immers dubbele woonlasten omdat hij ook de woonlasten van de echtelijke woning betaalt. De rechtbank volgt hiermee de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatie om in dat geval uit te gaan van de werkelijke woonlasten. De rechtbank houdt dan rekening met de volgende lasten van de man:
  • € 413,- per maand hypotheekrente;
  • € 372,- aflossing op de hypotheek;
  • € 95,- per maand eigenaarslasten;
  • € 447,- per maand huur;
  • € 122,- per maand kosten verblijf kazerne;
  • € 74,- per maand reiskosten;
  • € 950,- per maand vast bedrag kosten levensonderhoud.
4.23.
De rechtbank houdt geen rekening met de door de man gestelde advocaatkosten van € 114,- per maand. In lijn met de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie, beschouwt de rechtbank die lasten namelijk niet als een noodzakelijke last die voorrang heeft boven kinderalimentatie.
Fiscaal voordeel
4.24.
De man stelt dat in de beschikking van 3 juni 2019 ten onrechte is uitgegaan van een fiscaal voordeel van € 3.773,- per jaar. Volgens de man zou dit slechts een bedrag van circa
€ 2.600,- per jaar moeten zijn kijkend naar de hoogte van de hypotheekrente en de belastingtarieven (38,1 %) waartegen de aftrek plaatsvindt. Deze berekening van de man volgt de rechtbank niet. Door de man wordt immers geen rekening gehouden met het effect van de hypotheekrenteaftrek op de algemene heffingskorting en met het feit dat de man een persoonsgebonden aftrek heeft ter hoogte van het eigenwoningforfait omdat hij de woning aan de vrouw ter beschikking stelt. De rechtbank is van oordeel dat het fiscaal voordeel in de beschikking van 3 juni 2019 wel op de juiste manier is berekend.
4.25.
Op basis van de hiervoor genoemde gegevens en een netto besteedbaar inkomen van de man van € 3.599,- per maand, resteert een draagkracht van 70% van 3.599 – (1.449 +74 + 950) = € 788,- per maand (zie bijlage 1).
Draagkracht van de vrouw
4.26.
De rechtbank stelt de draagkracht van de vrouw op € 806,- per maand en zal hierna uitleggen hoe zij tot dat bedrag gekomen is.
Inkomsten vrouw en verdiencapaciteit
4.27.
De vrouw heeft een 0-urencontract en werkt wisselend, maar gemiddeld tussen de 16 tot 22 uur per week. Ze is afhankelijk van de uren die zij toebedeeld krijgt. De vrouw hoopt met de verlenging van haar contract een contract voor tenminste 20 uur te krijgen, maar dat is nog onzeker. 20 uur acht zij het hoogst haalbare omdat zij ook nog de zorg voor de kinderen heeft. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de vrouw in staat moet worden geacht om 32 uur per week te werken.
4.28.
De rechtbank houdt rekening met de verdiencapaciteit van de vrouw en gaat er vanuit dat de vrouw in staat is om 32 uur per week te werken. De vrouw heeft volgens de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat zij niet in staat is om meer uren te werken. Gelet op de leeftijd van de kinderen staat er niets aan in de weg dat de vrouw meer kan werken. De stelling van de vrouw dat zij tijd nodig heeft voor haar huishoudelijke taken en het voorbereiden van het sporten van de kinderen is, gezien de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende. Uitgaande van een 32 uur maal het uurloon zoals dat uit de salarisstroken blijkt en rekening houdende met te betalen pensioenpremie, acht de rechtbank de vrouw in staat om maandelijks € 1.550,- bruto te verdienen. De rechtbank houdt daarnaast rekening met de vakantietoeslag van 8% en een kindgebonden budget van € 5.230,- per jaar. Ook telt de rechtbank een bedrag gelijk aan het eigenwoningforfait (€ 1.807,- per jaar) op bij het verzamelinkomen van de vrouw. De vrouw mag immers in de echtelijke woning wonen (die volledig eigendom is van de man) zonder dat zij daarvoor een vergoeding hoeft te betalen. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw is dan € 2.101,- per maand (zie bijlage 2).
4.29.
Ten aanzien van periode I houdt de rechtbank zoals door de man gesteld geen rekening met woonlasten van de vrouw, omdat de man alle woonlasten van de echtelijke woning draagt.
4.30.
Uitgaande van voormelde gegevens becijfert de rechtbank de draagkracht van de vrouw op een bedrag van: 70% van (2.101 - 950) = € 806,- per maand.
Draagkrachtvergelijking periode I
4.31.
Zoals hiervoor is beschreven bedraagt de gezamenlijke draagkracht van partijen 788 + 806 = € 1.594,- per maand. Partijen hebben samen dus voldoende draagkracht om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Dit betekent dat er een draagkrachtvergelijking gemaakt moet worden. Na vergelijking van ieders draagkracht becijfert de rechtbank het aandeel van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] op
€ 450,- per maand en dat van de vrouw op € 461,- per maand.
Zorgkorting
4.32.
Partijen zijn het eens dat de zorgkorting 35% van de behoefte bedraagt, dat is € 319,- per maand (afgerond). Het bedrag wat de man aan de vrouw moet betalen is dan 450 – 319 = € 131,- per maand en € 66,- per kind per maand (afgerond).
Periode II: na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking
Draagkracht van de man
4.33.
De rechtbank stelt de draagkracht van de man vast op € 1.098,- per maand en verwijst daarbij naar bijgevoegde berekening (zie bijlage 3). De rechtbank houdt hierbij rekening met dezelfde gegevens als in periode I, behalve ten aanzien van de woonlasten van de man en de daarmee samenhangende extra reiskosten. De rechtbank houdt voor periode II rekening met de forfaitaire woonlasten, omdat de man het voortgezet gebruik van de woning toegewezen krijgt.
Draagkracht van de vrouw
4.34.
De rechtbank stelt de draagkracht van de vrouw vast op € 372,- per maand en verwijst daarbij naar bijgevoegde berekening (zie bijlage 4). De rechtbank houdt hierbij rekening met dezelfde gegevens als in periode I, behalve ten aanzien van het aandeel eigenwoningforfait en de woonlasten van de vrouw. Omdat de vrouw niet langer in de woning woont, zal de rechtbank voor periode II rekenen met forfaitaire woonlasten. Daarnaast zal de rechtbank niet het eigenwoningforfait bij het verzamelinkomen van de vrouw optellen. De vrouw mag immers geen gebruik meer maken van de woning. Op grond van deze gegevens bedraagt de draagkracht van de vrouw: 70% van [2.115 – (0.3 x 2.115 + 950)]= € 372,- per maand.
Draagkrachtvergelijking periode II
4.35.
Zoals hierboven is beschreven bedraagt de gezamenlijke draagkracht van partijen 1.098 + 372 = € 1.470,- per maand. Partijen hebben samen dus voldoende draagkracht om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Dit betekent dat er een draagkrachtvergelijking gemaakt moet worden. Na vergelijking van ieders draagkracht berekent de rechtbank het aandeel van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] op
€ 680,- per maand en dat van de vrouw op € 231,- per maand.
Zorgkorting
4.36.
Partijen zijn het eens dat de zorgkorting 35% van de behoefte bedraagt, dat is € 319,- per maand (afgerond). Het bedrag wat de man aan de vrouw moet betalen is dan 680 – 319 = € 361,- per maand en € 181,- per kind per maand (afgerond).
Partneralimentatie
4.37.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie afwijzen omdat de vrouw zelf in haar eigen behoefte kan voorzien. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom.
Huwelijksgerelateerde behoefte
4.38.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de berekening van de huwelijksgerelateerde behoefte aangesloten kan worden bij de zogenaamde Hof-norm. Uit de berekening van de vrouw volgt dat het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen
€ 2.729,- per maand bedraagt. Na aftrek van de kosten van de kinderen van € 911,- per maand resteert een bedrag van € 1.818,- per maand. De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw kan dan worden gesteld op 60% van dit bedrag, dat is € 1.091,- netto per maand.
Aanvullende behoefte
4.39.
Voor het berekenen van de aanvullende behoefte gaat de rechtbank uit van hetzelfde inkomen van de vrouw als hiervoor genoemd onder punt 4.28. De rechtbank telt alleen niet het eigenwoningforfait bij het verzamelinkomen van de vrouw, omdat het gebruiksrecht van de echtelijke woning aan de man wordt toegewezen.
4.40.
De rechtbank becijfert – onder verwijzing naar bijgevoegde berekening – het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op een bedrag van € 1.674,- per maand (zie bijlage 5). Dit is voldoende om volledig in haar huwelijksgerelateerde behoefte van € 1.091,- te voorzien.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen gehuwd op [trouwdatum] 2013 te [.] ;
5.2.
stelt de hoofdverblijfplaats van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] vast bij de vrouw;
5.3.
stelt de volgende zorgregeling vast:
voor de periode dat de vrouw in de echtelijke woning verblijft:
  • week 1: de kinderen zijn bij de man van vrijdagmiddag 18:00 uur tot en met dinsdagochtend naar school;
  • week 2: de kinderen zijn bij de man van maandagmiddag uit school tot en met woensdagochtend naar school;
vanaf het moment dat de man in de echtelijke woning verblijft:
  • week 1: de kinderen zijn bij de man van vrijdagmiddag 18:00 uur tot en met woensdagochtend naar school;
  • week 2: de kinderen zijn bij de man van maandagmiddag uit school tot en met woensdagochtend naar school;
5.4.
stelt de volgende vakantieregeling vast:
  • zomervakantie:de eerste drie weken bij de vrouw en de laatste drie weken bij de man;
  • herfstvakantie:in 2019 bij de man en in 2020 bij de vrouw;
  • kerstvakantie:in 2018 en 2019 bij de vrouw en in 2020 bij de man, waarbij de kinderen iedere keer twee jaar achterelkaar de kerstvakantie bij de vrouw zijn en daarna één keer bij de man;
  • voorjaarsvakantie:in 2019 bij de man en in 2020 bij de vrouw;
  • meivakantie:helft bij de man en de helft bij de vrouw;
  • Pinksteren:de helft bij de man en de helft bij de vrouw;
5.5.
bepaalt dat de man met uitsluiting van de vrouw het recht heeft om in de echtelijke woning te wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te gebruiken vanaf de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
5.6.
veroordeelt de man om ter zake van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan de vrouw een bedrag van € 1.500,- te betalen in drie maandelijkse termijnen van
€ 500,- en met ingang van de dag dat de vrouw de echtelijke woning verlaat;
5.7.
veroordeelt de man om aan de vrouw met ingang van vandaag en tot de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand, een bedrag van
€ 66,- per kind per maand aan de vrouw te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.8.
veroordeelt de man om aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand, een bedrag van € 181,- per kind per maand aan de vrouw te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.9.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behoudens voor zover het de echtscheiding betreft;
5.10.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.A. Braeken, kinderrechter, in aanwezigheid van
mr. H.E. Broersma als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2019.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.