In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2019 een beschikking gegeven met betrekking tot de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam van minderjarige]. De zaak is ingediend door Samen Veilig Midden-Nederland, de gecertificeerde instelling (GI), die op 2 juli 2019 een verzoek tot uithuisplaatsing heeft ingediend. De minderjarige, geboren op [datum] 2001, woont bij zijn moeder, [naam belanghebbende]. De kinderrechter heeft de minderjarige en zijn moeder gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de GI, mevrouw [A].
De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [voornaam van minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder en dat de minderjarige onder toezicht is gesteld bij beschikking van 28 november 2018, die loopt tot [datum] 2019. De GI heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een kamertrainingscentrum van [naam instelling] in [vestigingsplaats]. Zowel de minderjarige als zijn moeder hebben ingestemd met dit verzoek.
Na beoordeling van de overgelegde stukken en de behandeling op de zitting, heeft de kinderrechter geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, zoals bedoeld in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Aangezien er geen verweer is gevoerd tegen het verzoek, heeft de kinderrechter besloten het verzoek toe te wijzen. De beschikking verleent de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 17 juli 2019 tot [datum] 2019 en verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in aanwezigheid van E. Berghuis als griffier.