ECLI:NL:RBMNE:2019:6683

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
481195
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een klassieke auto en retentierecht in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juni 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser, eigenaar van een loods en meerdere klassieke auto’s, vorderde de terugkeer van zijn blauwe Volvo 1800 ES, die door gedaagde was opgehaald voor reparatie. Eiser stelde dat gedaagde de auto zonder recht onder zich hield en dat hij herhaaldelijk had verzocht om de auto terug te geven, wat niet was gebeurd. Gedaagde voerde aan dat hij de auto pas hoefde terug te geven als er duidelijkheid was over de reparatieopdracht en dat hij recht had op een vergoeding voor de gemaakte kosten.

De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij de eigenaar van de blauwe Volvo was en dat gedaagde inbreuk maakte op het eigendomsrecht van eiser door de auto niet terug te geven. De rechter wees de vordering van eiser toe en veroordeelde gedaagde om de auto binnen 24 uur na betekening van het vonnis terug te geven, onder verbeurte van een dwangsom. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De vordering in reconventie van gedaagde werd afgewezen, omdat hij niet had aangetoond dat de gevorderde spullen zijn eigendom waren.

De uitspraak benadrukt het belang van eigendomsrechten en de voorwaarden waaronder retentierecht kan worden ingeroepen. De rechter concludeerde dat gedaagde niet had aangetoond dat hij recht had op de blauwe Volvo en dat de vordering van eiser terecht was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/481195 / KG ZA 19-323
Kortgedingvonnis van 21 juni 2019
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. D.F. Fransen in Zwolle,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.V. Scheffer in Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de fax van 5 juni 2019 van de zijde van [gedaagde] met bijlagen en tevens eis in reconventie;
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019 en waarvan de griffier aantekening heeft gehouden;
  • de pleitnota van [eiser] ;
  • de pleitnota van [gedaagde] ;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] is eigenaar van een loods. Hij is eigenaar van meerdere klassieke auto’s, waaronder een blauwe Volvo 1800 ES met kenteken [kenteken] (hierna: blauwe Volvo). Ter illustratie hieronder een soortgelijke auto.
De klassieke auto’s zijn in de loods van [eiser] gestald.
2.2.
Het dak van de loods is verontreinigd met asbest. [eiser] heeft [gedaagde] ingeschakeld om tot sanering van het dak over te gaan. Omdat de loods voor deze werkzaamheden leeg moest zijn, heeft [gedaagde] volgens [eiser] voorgesteld dat hij de klassieke auto’s rijklaar zou maken, zodat ze rijdend uit de loods konden worden verplaatst. Voor deze werkzaamheden is geen tegenprestatie overeengekomen, aldus [eiser] . [gedaagde] is volgens [eiser] namelijk ook een autoliefhebber en heeft aan [eiser] aangegeven het leuk te vinden om aan zijn auto’s te sleutelen. Afgesproken is dat, voor zover [eiser] geen onderdelen op voorraad heeft, hij de benodigde onderdelen zou financieren.
2.3.
Op verzoek van [eiser] had [gedaagde] al eerder een andere klassieke auto van [eiser] opgeknapt. Het betrof een gele Volvo van hetzelfde model als de blauwe
Volvo (hierna: gele Volvo). Daarvoor heeft [eiser] aan [gedaagde] wel een geldelijke vergoeding gegeven. Nadat deze auto door [gedaagde] was gerepareerd, komt [eiser] er naar eigen zeggen al snel achter dat de gele Volvo niet meer start.
2.4.
[eiser] stelt dat in de garage wordt ontdekt dat de gele Volvo onvakkundig is gerepareerd. De benzineleidingen waren verkeerd aangelegd, waardoor de auto makkelijk in brand kon vliegen. Na deze ontdekking stelt [eiser] geen vertrouwen meer in [gedaagde] als automonteur te hebben. Hij heeft [gedaagde] dan ook verzocht de blauwe Volvo aan hem terug te brengen. Deze auto was in de tussentijd door [gedaagde] opgehaald om rijklaar te worden gemaakt.
2.5.
[eiser] stelt dat hij [gedaagde] herhaaldelijk heeft gesommeerd de blauwe Volvo met toebehoren, waaronder sleutels, de krik, kruissleutel, bougies, bougiekabels, rotor, verdelerkap, inlaatspruitstuk, Zweeds werkplaats handboek en de gereedschapsbox, terug te brengen. Dit bleef zonder resultaat.
2.6.
[eiser] geeft aan de rechtmatige eigenaar van de blauwe Volvo met toebehoren te zijn. Volgens hem houdt [gedaagde] de blauwe Volvo zonder recht of titel onder zich. Op grond van artikel 5:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt volgens [eiser] aan hem het recht toe de blauwe Volvo met toebehoren van [gedaagde] op te eisen.
De vordering in conventie
2.7.
Op grond van het bovenstaande vordert [eiser] nu, samengevat:
 het in goede staat retourneren van de blauwe Volvo met toebehoren door [gedaagde] aan [eiser] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag met een maximum van € 50.000,00;
 betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proces- en nakosten.
Spoedeisend belang
2.8.
[eiser] baseert zijn spoedeisend belang op het feit dat [gedaagde] de blauwe Volvo zonder recht of titel onder zich houdt en daarmee een inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eiser] . Bovendien, zo vindt [eiser] , bestaat er vrees dat er allerlei onderdelen uit de blauwe Volvo zullen worden ontvreemd, omdat dit bij een andere auto van [eiser] die [gedaagde] onder zich had ook is gebeurd.
Het verweer
2.9.
Volgens [gedaagde] moet de vordering van [eiser] worden afgewezen. Ten eerste staat niet vast dat de blauwe Volvo aan [eiser] in eigendom toebehoort, aldus [gedaagde] . In het verlengde daarvan kan daarom de vordering tot afgifte van die blauwe Volvo die is gestoeld op artikel 5:2 BW niet aan de vordering ten grondslag liggen.
2.10.
Ten tweede is [gedaagde] volgens hem pas gehouden tot afgifte van de blauwe Volvo als duidelijk is hoe de opdracht van [eiser] aan [gedaagde] met betrekking tot het opknappen van de blauwe Volvo afgewikkeld dient te worden. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] hem namelijk de opdracht gegeven de blauwe Volvo, net als bij de gele Volvo, te repareren. Hier stond volgens [gedaagde] wel een geldelijke vergoeding tegenover. [gedaagde] stelt dat hij inmiddels al werkuren heeft gemaakt en ook verschillende onderdelen heeft besteld. [gedaagde] is niet bereid de blauwe Volvo aan [eiser] terug te geven, omdat hij vindt dat bij beëindiging van de opdracht recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van de vergoeding.
2.11.
Ten derde stelt [gedaagde] dat het gevorderde onuitvoerbaar is, omdat er na een eventuele afgifte van de blauwe Volvo een geschil kan ontstaan met betrekking tot de vraag of [gedaagde] aan de veroordeling heeft voldaan. De blauwe Volvo moet in goede staat aan [eiser] worden geretourneerd. Volgens [gedaagde] weet [eiser] heel goed dat de blauwe Volvo verschillende onderdelen mist, omdat die met zijn goedkeuring zijn gebruikt bij de reparatie van de gele Volvo. [gedaagde] stelt dat het een en ander tot executieproblemen zal leiden en de vordering daarom ook niet kan worden toegewezen.
De vordering in reconventie
2.12.
[gedaagde] heeft een tegeneis ingesteld. Hij stelt ten behoeve van de uitvoering van de werkzaamheden aan het dak van de loods verschillende spullen van hemzelf naar de loods te hebben meegenomen en daar te hebben opgeslagen. Het gaat om de goederen die in de brief van 5 juni 2019 zijn genoemd. Doordat hij door de verstoorde verhouding tussen hem en [eiser] niet met de werkzaamheden aan het dak zal starten, wil hij zijn spullen terugkrijgen. Volgens [gedaagde] heeft hij [eiser] meerdere malen gevraagd de spullen aan hem terug te geven. [eiser] heeft daarop volgens [gedaagde] aangegeven dat [gedaagde] de spullen al uit de loods heeft opgehaald. Dat is volgens [gedaagde] niet mogelijk, omdat [eiser] de sloten van de loods heeft vervangen en hij daardoor niet meer in de gelegenheid is geweest zich in de loods te begeven. Naast de in conventie door [gedaagde] aangevoerde verweren stelt [gedaagde] dat hij, ook vanwege het feit dat hij zijn spullen niet uit loods heeft teruggekregen, de blauwe Volvo (nog) niet aan [eiser] heeft geretourneerd.
2.13.
[gedaagde] vordert nu – samengevat – dat [eiser] wordt veroordeeld:
 binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de in de brief van 5 juni 2019 opgesomde goederen aan [gedaagde] af te geven, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 5.000,00;
 de kosten van de procedure te betalen.
Spoedeisend belang
2.14.
[gedaagde] stelt een spoedeisend belang bij zijn vordering te hebben, omdat sommige spullen een grote financiële en zeker ook praktische waarde voor hem hebben.

3.De beoordeling

Spoedeisendheid en eigendom blauwe Volvo
3.1.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] geen spoedeisend belang bij zijn vorderingen. [gedaagde] en [eiser] verschillen van mening van wie de blauwe Volvo is en of deze per direct aan [eiser] moet worden afgegeven. Daarom ligt een beslechting van het geschil door de bodemrechter meer voor de hand, aldus [gedaagde] . Bovendien zou de vrees voor verduistering van diverse auto-onderdelen uit de blauwe Volvo niet terecht zijn, omdat [gedaagde] er geen belang bij heeft onderdelen uit die auto te halen. Dit verweer faalt.
3.2.
[gedaagde] heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat [eiser] niet de eigenaar van de blauwe Volvo is, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Bovendien zijn er geen redenen aan te nemen dat [eiser] niet de eigenaar van de blauwe Volvo is. Immers, tot het moment dat de auto door [gedaagde] uit de loods is opgehaald, stond de auto gestald in de loods van [eiser] . Bovendien heeft [eiser] gesteld in het bezit te zijn van de autopapieren van deze auto en heeft hij aangifte gedaan van verduistering ervan (productie 9 bij de dagvaarding), nadat de auto niet door [gedaagde] is teruggebracht. Dit alles bij elkaar maakt het aannemelijk dat [eiser] eigenaar van de auto is.
De voorzieningenrechter heeft ook moeite met dit verweer. [eiser] heeft volgens [gedaagde] namelijk aan hem gevraagd of hij de blauwe Volvo voor hem wilde verkopen. Een dergelijk verzoek veronderstelt dat de blauwe Volvo van [eiser] is. Daar heeft [gedaagde] tot het kort geding nooit een probleem van gemaakt.
3.3.
Door de blauwe Volvo niet aan [eiser] terug te geven maakt [gedaagde] in principe inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] . [eiser] heeft een voldoende spoedeisend belang bij het snel in bezit krijgen van zijn klassieke auto en dus bij de beoordeling van zijn vordering in kort geding.
3.4.
Verder is voor toewijzing van vorderingen in kort geding vereist dat de aan de vorderingen ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vorderingen in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Opeisbare vordering met betrekking tot de reparatie van de blauwe Volvo
3.5.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt pas tot afgifte van de blauwe Volvo gehouden te zijn als duidelijk is hoe de opdracht van [eiser] tot het opknappen van de blauwe Volvo afgewikkeld dient te worden. De voorzieningenrechter begrijpt dat [gedaagde] daarmee een beroep op het retentierecht van artikel 3:290 BW doet. Ook dat verweer slaagt niet.
3.6.
[eiser] heeft betwist dat hij [gedaagde] opdracht heeft gegeven de blauwe Volvo te repareren en hij stelt dat [gedaagde] de blauwe Volvo eigenhandig uit de loods heeft meegenomen. [gedaagde] heeft op zijn beurt op geen enkele wijze onderbouwd dat [eiser] hem de opdracht tot reparatie heeft gegeven en dat daar een geldelijke vergoeding tegenover zou staan. Integendeel, uit de tussen partijen overgelegde correspondentie blijkt juist dat [eiser] meermalen aan [gedaagde] heeft laten weten dat hij de blauwe Volvo terug moet brengen.
3.7.
Op 12 maart 2019 heeft [gedaagde] telefonisch aan de echtgenote van [eiser] laten weten dat hij de blauwe Volvo op 13 maart 2019 terugbrengt (productie 2 bij dagvaarding). Dit is niet gebeurd. Daarentegen ontvangt [eiser] op 14 maart 2019 een e-mail van de compagnon van [gedaagde] , de heer [A] , die namens [gedaagde] toestemming vraagt de blauwe Volvo te mogen repareren (productie 3 bij dagvaarding). [eiser] laat op dezelfde dag per e-mail weten dat hij geen toestemming geeft en dat [gedaagde] de auto zo snel mogelijk terug moet brengen (productie 4 bij dagvaarding).
3.8.
De voorzieningenrechter is op grond van de hiervoor genoemde correspondentie op voorhand van oordeel dat [eiser] geen toestemming tot reparatie heeft gegeven. Om die reden is niet aannemelijk dat [gedaagde] een opeisbare vordering op [eiser] heeft in verband met de kennelijk inmiddels gemaakte werkuren en gekochte onderdelen. Daarmee is aan de vereisten van het retentierecht niet voldaan. Om die reden faalt het verweer van [gedaagde] .
In dit verband wordt nog opgemerkt dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd nauwelijks kosten (namelijk ongeveer € 6,-) te hebben gemaakt voor de bestelde onderdelen, omdat hij deze ongebruikt weer naar de leverancier heeft geretourneerd. Al zou [eiser] die € 6,- aan [gedaagde] moeten betalen, dan is dat geen reden een kostbare auto als de blauwe Volvo achter te houden.
Afgifte spullen [gedaagde]
3.9.
[gedaagde] stelt, ten behoeve van de uitvoering van de werkzaamheden aan het dak van de loods, verschillende spullen van hemzelf naar de loods te hebben meegenomen en daar te hebben opgeslagen. Het gaat om de goederen die in de brief van 5 juni 2019 zijn genoemd. [gedaagde] stelt de blauwe Volvo pas aan [eiser] te hoeven teruggeven, wanneer hij ook zijn spullen uit de loods weer in zijn bezit heeft.
3.10.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] aangegeven dat de genoemde spullen voor een groot deel niet in zijn loods aanwezig zijn. De spullen die wel in de loods staan opgeslagen, zijn volgens [eiser] niet van [gedaagde] maar zijn eigendom.
3.11.
Het had het op de weg van [gedaagde] gelegen aannemelijk te maken dat de door hem gevorderde spullen zijn eigendom zijn. Dat heeft hij nagelaten. Het overleggen van foto’s waarop is te zien dat de in de brief van 5 juni 2019 genoemde spullen in de loods van [eiser] staan, is niet voldoende. [eiser] heeft namelijk niet ontkend dat de zaken op de foto’s in zijn loods staan, maar zegt dat die van hem zijn en niet van [gedaagde] . [gedaagde] had daarom meer moeten doen om zijn standpunt te onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van aankoopbewijzen. Dat heeft hij niet gedaan. Bovendien ontbreekt iedere samenhang tussen de vordering van [gedaagde] en de verbintenis tot afgifte van de blauwe Volvo. Het verweer zal daarom worden verworpen.
3.12.
Dit betekent ook dat de vordering in reconventie (de afgifte van de in de brief van 5 juni 2019 genoemde spullen), zal worden afgewezen.
Staat van de blauwe Volvo
3.13.
Omdat de verweren van [gedaagde] niet slagen, zal hij de blauwe Volvo aan [eiser] moeten teruggeven. [gedaagde] voorziet echter executieproblemen, aangezien door [eiser] wordt gevorderd dat de blauwe Volvo in een goede staat aan hem wordt geretourneerd. Volgens [gedaagde] weet [eiser] dat de blauwe Volvo verschillende onderdelen mist, omdat die met zijn goedkeuring zijn gebruikt voor de reparatie van de gele Volvo. Als gevolg daarvan rijdt de blauwe Volvo op het moment niet rijdt. Hij kan de auto dus niet in een goede staat retourneren.
3.14.
[eiser] heeft niet weersproken dat [gedaagde] onderdelen uit de blauwe Volvo mocht gebruiken voor de reparatie van de gele Volvo. Bovendien heeft [eiser] op de mondelinge behandeling aangegeven de blauwe auto in eerste instantie vooral terug te willen, waarbij hij, zo begrijpt de voorzieningenrechter, aan de staat van die auto minder belang hecht. De vordering zal daarom worden toegewezen zoals in de beslissing is uitgewerkt, waaraan ook een dwangsom wordt verbonden.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.15.
[eiser] vordert € 925,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten op van toepassing is. De voorzieningenrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal.
Op grond van de onderbouwing van deze kosten door [eiser] is voldoende komen vast te staan dat ter hoogte van dit bedrag sprake is van redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt. Omdat het gaat om een vordering van onbepaalde waarde, zal conform de bij het rapport behorende aanbeveling worden aangesloten bij een hoofdsom van € 15.000,00. De daarbij behorende buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar tot een bedrag van 925,00. De vordering zal daarom worden toegewezen.
Proces- en nakosten
3.16.
[gedaagde] is in zowel conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld. Daarom wordt hij in de proceskosten van [eiser] veroordeeld. Deze kosten in conventie worden begroot op:
- dagvaarding € 99,01
- griffierecht € 297,00
- salaris gemachtigde €
980,00
Totaal € 1.376,01
3.17.
De door [gedaagde] te vergoeden kosten in reconventie worden begroot op € 490,00 aan salaris gemachtigde (€ 980,00 x correctiefactor 0,5).
3.18.
De nakosten, waarvan [eiser] betaling vordert, zijn hierna begroot.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan [eiser] te retourneren de blauwe Volvo 1800 ES met kenteken [kenteken] met toebehoren, waaronder de sleutels, de krik, kruissleutel, bougies, bougiekabels, rotor, verdelerkap, inlaatspruitstuk, Zweeds werkplaatshandboek en de gereedschapsbox;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat hij niet of niet volledig voldoet aan de in 4.1. van dit vonnis genoemde veroordeling, met een maximum van € 50.000,00;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 925,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] tot op vandaag begroot op € 1.376,01;
in reconventie:
4.6.
wijst de vordering af;
4.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de kant van [eiser] , tot op vandaag begroot op € 490,00;
in conventie en reconventie:
4.8.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 157,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 82,00 aan explootkosten, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden.
4.9.
verklaart de onderdelen 4.1., 4.2., 4.3., 4.5., 4.7. en 4.8. van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.