In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juni 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser, eigenaar van een loods en meerdere klassieke auto’s, vorderde de terugkeer van zijn blauwe Volvo 1800 ES, die door gedaagde was opgehaald voor reparatie. Eiser stelde dat gedaagde de auto zonder recht onder zich hield en dat hij herhaaldelijk had verzocht om de auto terug te geven, wat niet was gebeurd. Gedaagde voerde aan dat hij de auto pas hoefde terug te geven als er duidelijkheid was over de reparatieopdracht en dat hij recht had op een vergoeding voor de gemaakte kosten.
De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij de eigenaar van de blauwe Volvo was en dat gedaagde inbreuk maakte op het eigendomsrecht van eiser door de auto niet terug te geven. De rechter wees de vordering van eiser toe en veroordeelde gedaagde om de auto binnen 24 uur na betekening van het vonnis terug te geven, onder verbeurte van een dwangsom. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De vordering in reconventie van gedaagde werd afgewezen, omdat hij niet had aangetoond dat de gevorderde spullen zijn eigendom waren.
De uitspraak benadrukt het belang van eigendomsrechten en de voorwaarden waaronder retentierecht kan worden ingeroepen. De rechter concludeerde dat gedaagde niet had aangetoond dat hij recht had op de blauwe Volvo en dat de vordering van eiser terecht was.