ECLI:NL:RBMNE:2019:6682

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
NL19.3887
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake koop van schip met betrekking tot non-conformiteit en garantie op verfsysteem

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen eiser en verweerder over de koop van een zeiljacht. Eiser heeft het schip op 7 maart 2016 gekocht van verweerder, die het schip eerder had opgeknapt en er enige tijd op had gewoond. Eiser stelt dat het schip non-conform is, omdat er drie maanden na de aankoop roestplekken op de romp verschenen. Hij verwijt verweerder dat deze roestplekken zijn gemaskeerd door over bestaande roest te verven en dat er ondeskundig onderhoud is gepleegd. Eiser vordert onder andere vermindering van de koopprijs en schadevergoeding.

Verweerder betwist de claims van eiser en stelt dat het schip 'voetstoots' is verkocht, wat betekent dat eiser het schip in de staat heeft aanvaard waarin het zich bevond bij de koop. De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht en dat hij niet mocht verwachten dat hij een schip zonder gebreken had gekocht, gezien de leeftijd van het schip en de omstandigheden van de koop. De rechtbank concludeert dat de garantie die verweerder heeft gegeven met betrekking tot het verfsysteem en de anodes niet van toepassing is, omdat eiser het schip niet normaal heeft gebruikt. Uiteindelijk worden de vorderingen van eiser afgewezen en wordt hij veroordeeld in de proceskosten van verweerder.

Uitspraak

VONNIS
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL19.3887
Vonnis van 17 oktober 2019
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
eiser, hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M. Bitter in Haarlem,
tegen
[verweerder],
wonend in [woonplaats] ,
verweerder, hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. C.D.R. Schoonderbeek in Soest.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft een procesinleiding ingediend, waarna [verweerder] door middel van een oproepingsbericht in de procedure is opgeroepen. Op 25 juli 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
1.2.
In deze procedure zijn de volgende (proces)stukken ingediend: door [eiser] de procesinleiding met producties en een reeks van akten, genummerd I tot en IV, houdende rectificaties, uitbreiding en vermeerdering van eis. [verweerder] heeft zich beperkt tot een verweerschrift met bijlage.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De advocaten van partijen hebben daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen die zij in het digitale systeem hebben geüpload. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat op de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
Daarna volgt dit vonnis.

2.Het geschil

Achtergrond
2.1.
Deze zaak gaat over het zeiljacht met de naam “ [naam] ” (hierna: het schip). Het schip is een stalen kotterzeiljacht. [verweerder] heeft enige tijd op het schip gewoond. In die periode heeft hij het schip ook opgeknapt. [verweerder] had namelijk het voornemen om met het schip een grote reis te maken. Hij heeft het schip voorzien van nieuwe aluminium anodes. Daarnaast heeft hij het onderwaterschip en de romp behandeld. Op het onderwaterschip heeft [verweerder] een nieuwe harde antifouling aangebracht en de romp heeft hij met verf van het merk Epifanis behandeld.
2.2.
Begin 2016 veranderden de plannen van [verweerder] en besloot hij het schip te verkopen. Hij heeft [makelaar] bv opdracht gegeven het schip te verkopen. De vraagprijs is bepaald op € 55.000 en er is een verkoopadvertentie opgesteld. In de advertentie is onder andere opgenomen: “
Schip met werk, daarom deze prijs.
2.3.
Via makelaardij [makelaar] is [eiser] op het schip van [verweerder] geattendeerd. Uiteindelijk is op 7 maart 2016 het schip door [eiser] van [verweerder] gekocht. De tussen partijen opgestelde koopovereenkomst vermeldt onder meer het volgende:

- Het pleziervaartuig wordt geleverd en aanvaard in de staat waarin deze zich bij het sluiten van de overeenkomst bevindt.
- De koper heeft het schip uitvoerig bekeken.
- De verkoper geeft geen enkele vorm van garantie.
2.4.
[eiser] heeft voor levering van het schip op 30 maart 2016 nog verzocht dat in de leveringsakte een garantie werd opgenomen met betrekking tot het recentelijk door [verweerder] aangebrachte schilderwerk van de romp en de anodes ter bescherming van de romp en het onderwatergedeelte. Deze garantie luidt:

Verkoper garandeert uitdrukkelijk bij deze akte aan koper dat het bedoelde verfsysteem en de anodes op correcte wijze zijn aangebracht en een minimale onderhoudsvrije levensduur hebben van vijf jaren na heden, echter uitsluitend bij normaal gebruik door de koper.
2.5.
Volgens [eiser] ontstonden drie maanden na de eigendomsverwerving van het schip de eerste roestplekken op de romp. [eiser] verwijt [verweerder] dat hij het schilderwerk onjuist heeft uitgevoerd door over bestaande roestplekken heen te verven. Volgens [eiser] heeft hij dit gedaan om deze roestplekken te maskeren, zodat de verkoopkansen van de het schip groter werden.
Daarnaast stelt [eiser] dat door ondeskundig onderhoud en behandeling van het schip door [verweerder] van binnenuit roest is ontstaan (met name onder de vloer), die langzaam door de verflaag zichtbaar wordt aan de buitenkant van het schip. [eiser] stelt dat hij ervan uit mocht gaan, mede in het licht van de door [verweerder] verleende garantie, dat hij een schip vrij van roest had gekocht en dat het schip zou voldoen aan wat hij ervan mocht verwachten, namelijk een in alle opzichten een behoorlijk functionerend schip dat geschikt is voor het maken van een wereldreis. Een plan waarvan [verweerder] volgens [eiser] op de hoogte was. Volgens [eiser] is er echter van alles mis met het schip.
De vordering
2.6.
Op basis van het voorgaande heeft [eiser] een vordering ingesteld. Deze vordering is weergegeven in een acht pagina’s tellend petitum van 2.287 woorden. De rechtbank begrijpt de vordering – zeer sterk samengevat – als volgt:
primair:
  • vermindering van de koopprijs met een bedrag van € 86.024,95 (conform de offerte van [bedrijf 2] van 29 juni 2018 met betrekking tot het herstellen van de romp van het schip), al dan niet met partiële ontbinding van de koopovereenkomst;
  • betaling van schadevergoeding van € 13.237,22;
subsidiair:
  • machtiging op grond van artikel 3:299 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) om de werkzaamheden op basis van de offerte van [bedrijf 2] zelf uit te doen voeren;
  • betaling van schadevergoeding van € 13.237,22;
meer subsidiair:
  • ontbinding van de koopovereenkomst;
  • terugbetaling van de koopprijs van € 60.000,-
 betaling van schadevergoeding van € 13.237,22.
Het verweer
2.7.
[verweerder] stelt – kort gezegd – dat [eiser] niet mocht verwachten dat hij een schip zonder een enkel gebrek had gekocht. Hij stelt dat het schip immers al 30 jaar oud is en dat uit de koopovereenkomst voortvloeit dat [eiser] het schip “voetstoots” heeft gekocht. Dat betekent zonder enige garantie, met uitzondering van de garantie zoals die in de notariële leveringsakte is opgenomen.
Volgens [verweerder] heeft [eiser] tijdens de verschillende bezichtigingen voorafgaande aan de koop kunnen zien dat er het nodige aan het schip mankeerde. En voor zover hij bepaalde zaken niet heeft kunnen zien, was er geen aanleiding te veronderstellen dat er verder niets aan de hand zou zijn. Volgens hem komt het voor risico van [eiser] dat hij heeft verzaakt verder onderzoek naar eventuele gebreken te (laten) doen. De stelling van [eiser] dat onderzoek naar de conditie van de binnenkant van de romp niet mogelijk was omdat er vloerzeil was aangebracht, is volgens [verweerder] onjuist. Volgens hem waren er voldoende plekken waar geen vloerbedekking was aangebracht. Bovendien, zo vindt [verweerder] , waren er voldoende plekken waar de vloerbedekking zonder noemenswaardige schade kon worden verwijderd om de binnenkant van de romp te inspecteren.
2.8.
[verweerder] ontkent dat [eiser] tegen hem zou hebben gezegd een wereldreis met het schip te willen maken. Daarnaast betwist [verweerder] dat hij tegen [eiser] zou hebben gezegd dat er zich geen roest bevond onder de vloerdelen van het schip. Van non-conformiteit van het schip is volgens [verweerder] daarom geen sprake.

3.De beoordeling

3.1.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat het schip verschillende gebreken vertoont. Hij wijst in dat verband naar het expertiserapport van 7 november 2017 van [bedrijf 1] bv (productie 8 bij de procesinleiding). Met name is sprake van roestvorming en putcorrosie aan de buiten- en binnenzijde van de romp. De expert van [bedrijf 1] stelt dat het schip in zijn geheel in een deplorabele staat verkeert.
3.2.
[verweerder] betwist dat het schip non-conform is.
Het toetsingskader
3.3.
Het uitgangspunt bij de beoordeling van een beroep op non-conformiteit is de in artikel 7:17 lid 1 BW neergelegde regel, dat een afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. Een zaak beantwoordt volgens het tweede lid van dat artikel niet aan de overeenkomst als zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper daarover heeft gedaan, niet de eigenschappen heeft die de koper op grond van die overeenkomst mocht verwachten.
De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan de koper de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen. Bij beantwoording van de vraag welke eigenschappen de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de zaak, de prijs, tot welke mededelingen de verkoper was gehouden, welk onderzoek van de koper kon worden gevergd en alle overige omstandigheden die een rol kunnen spelen.
3.4.
[verweerder] heeft gesteld dat uit de koopovereenkomst voortvloeit dat [eiser] het schip “voetstoots” heeft gekocht, omdat hij het heeft aanvaard in de staat waarin het schip zich bij het sluiten van de overeenkomst bevindt.
De rechtbank denkt hier anders over. Bij voetstootse levering is een verkoper nauwelijks meer aan te spreken en accepteert een koper alle bekende en onbekende gebreken. Daar is in dit geval geen sprake van. In de koopovereenkomst wordt het begrip “voetstoots” niet genoemd. Wel staat er geen garantie wordt gegeven, maar dat is niet hetzelfde als voetstootse levering.
Bovendien wordt het begrip voetstoots ook niet omschreven of uitgelegd, bijvoorbeeld door de vermelding dat wanneer het schip wordt geleverd in de staat waarin deze zich bij het sluiten van de overeenkomst bevindt, dit betekent dat de koper ook verborgen gebreken accepteert (zoals dat in NVM-koopaktes gebruikelijk is). De vraag of er sprake is van non-conformiteit, zal daarom worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 7:17 BW.
Het risico voor de gebreken
3.5.
Vast staat dat het schip in 1988 is gebouwd en dat het op het moment van het sluiten van de koopovereenkomst 28 jaar oud was. Dit brengt mee dat [eiser] er tot op zekere hoogte rekening mee moest houden dat hij als gevolg van slijtage onderhoud aan de boot zou moeten verrichten, ook in het geval de noodzaak daartoe bij het sluiten van de overeenkomst niet direct zichtbaar was. Bovendien werd het schip voor een bedrag van € 55.000 te koop aangeboden en heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat het schip in een goede conditie ongeveer € 100.000 waard zou zijn. Volgens [verweerder] zou een vergelijkbaar schip in goede staat zelfs ongeveer drie ton waard zijn. Hieruit volgt in elk geval dat als een soortgelijke boot in goede staat verkeert, hij substantieel meer waard is.
Verder heeft [eiser] aangegeven een ervaren zeiler te zijn en redelijk veel verstand van zeilboten te hebben. Het doel van het aanschaffen van het schip was ook om er een wereldreis mee te gaan maken.
Alles bij elkaar genomen was er voor [eiser] alle aanleiding een gedegen onderzoek te (laten) verrichten naar de staat van het schip. Dat hij betwist ooit kennis te hebben genomen van de advertentie waarin is opgenomen “
Schip met werk, daarom deze prijs.”, is gelet op de andere omstandigheden van ondergeschikt belang.
3.6.
[eiser] heeft aangeven de romp van buiten te hebben geïnspecteerd, maar van een uitgebreid onderzoek naar de algehele staat van het schip is niets gebleken. [eiser] heeft daarmee niet voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht.
Hij stelt nog dat [verweerder] hem heeft verzekerd dat het deel van de romp dat zich onder de vloerluiken bevond, in een goede staat verkeerde. [verweerder] betwist dergelijke uitlatingen te hebben gedaan. Hij stelt [eiser] ruim de gelegenheid te hebben gegeven onderzoek naar de conditie van het schip uit te voeren.
Omdat over de gebreken door [eiser] niet (voldoende) is gesteld dat [verweerder] daarvan op de hoogte was (zoals de roestvorming onder de vloer) – in welk geval op hem een mededelingsplicht rustte – brengt het verzaken van de onderzoeksplicht door [eiser] mee dat hij de euvels die ontdekt hadden kunnen worden, [verweerder] niet voor de voeten kan werpen.
Garantie verfsysteem en anodes
3.7.
Dat geldt niet voor roestvorming en putcorrosie aan de buiten- en binnenzijde van de romp. [verweerder] heeft juist in dat verband een garantie afgegeven, waarvan de tekst onder 2.4 van dit vonnis is opgenomen. Daarom dient te worden bekeken of de gestelde gebreken wel of niet onder de door [verweerder] afgegeven garantie vallen.
3.8.
[verweerder] heeft aangevoerd dat de garantie alleen betrekking heeft op de manier van aanbrengen van de verf en de anodes. Volgens hem heeft de garantie niet te maken met de staat van de romp en heeft hij dus ook niet gegarandeerd dat deze geheel vrij van roest zou blijven.
De rechtbank volgt [verweerder] niet in deze beperkte lezing van de garantie. Het doel van het verven en het aanbrengen van de anodes is niet alleen cosmetisch van aard. De bedoeling is de romp van het schip in een goede staat te brengen. Het is een manier van onderhoud en herstel om weer een langere levensduur te geven. De garantie, zoals is opgenomen in de notariële akte van levering, heeft dus betrekking op de algehele staat van de romp.
3.9.
Uit het rapport van [bedrijf 1] blijkt dat sprake is van roestvorming en putcorrosie aan de buiten- en binnenkant van de romp. Gezien het voorgaande valt dit onder de reikwijdte van de afgegeven garantie en dienen deze gebreken in beginsel voor rekening en risico van [verweerder] te komen.
[verweerder] heeft tijdens de zitting echter een beroep gedaan op de uitzonderingsbepaling van de garantie. In de garantie is opgenomen dat deze alleen opgaat bij een normaal gebruik van de romp door de koper. Dat is volgens [verweerder] niet het geval. Hij heeft toegelicht dat [eiser] tijdens het klussen aan de boot in de haven stroom van het vaste land heeft gebruikt (zogenaamde walstroom). Wanneer walstroom wordt gebruikt, moet de stroomvoorziening geaard zijn. Als dat niet gebeurt, wordt de stroom door de stalen romp geleid en ontstaat er putcorrosie en als gevolg daarvan roestvorming. [verweerder] heeft toegelicht dat hij heeft gezien dat de stroomkabel van [eiser] niet geaard was.
[eiser] heeft dit standpunt helemaal niet weersproken. De rechtbank kan nu niet anders dan concluderen dat het is gegaan zoals door [verweerder] is gesteld. Het gevolg daarvan is dat [verweerder] beroep op de uitzonderingsbepaling uit de garantie slaagt en [eiser] zich niet op de garantie kan beroepen.
3.10.
Partijen hebben ook discussie gevoerd over de vraag of het dek, waar eveneens sprake is van corrosievorming, wel of niet tot de romp behoort. Omdat vaststaat dat het beroep op de garantie niet opgaat en de overige gebreken door het niet uit (laten) voeren van onderzoek voor rekening van [eiser] moeten blijven, kan deze discussie buiten beschouwing blijven.
Slotsom
3.11.
Op basis van het voorgaande zullen de vorderingen worden afgewezen. [eiser] zal worden veroordeeld in de proceskosten van [verweerder] .

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder] tot op vandaag begroot op € 5.013,00, waarvan € 3.414,00 (€ 1.707,00 x 2 punten volgens het gebruikelijke liquidatietarief) aan salaris advocaat en € 1.599,00 aan griffierecht;
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en is in aanwezigheid van
mr. E.J.W. van Berkel, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2019.