ECLI:NL:RBMNE:2019:6670

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
18 september 2020
Zaaknummer
16/660543-16 ontneming
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2019 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die betrokken was bij het kweken van hennep. De officier van justitie had een vordering ingediend van € 57.661,20, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had genoten van de hennepkwekerij. De verdediging stelde dat er geen aanwijzingen waren dat de veroordeelde meer dan een paar honderd euro had ontvangen en dat rekening gehouden moest worden met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde weliswaar een faciliterende rol had gespeeld, maar dat er geen bewijs was dat de opbrengsten van de hennepkwekerij aan hem toekwamen. Daarom werd de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De rechtbank wees de vordering af op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/660543-16 (ontneming) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van14 juni 2019
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [1968] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
wonende in Mexico.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • de schriftelijke vordering van de officier van justitie ten bedrage van € 57.661,20, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
  • het strafdossier onder parketnummer 16/660543-16;
  • het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 14 juni 2019 in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16/660543-16;
  • het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht van 25 februari 2016;
  • de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 31 mei 2019.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 mei 2019. De ontnemingsvordering is gelijktijdig ter terechtzitting behandeld met de strafzaak tegen veroordeelde, bekend onder hetzelfde parketnummer. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.P.N. Robben en van hetgeen mr. B. Roodveldt, advocaat te Koog aan de Zaan, namens [veroordeelde] , naar voren heeft gebracht.

3.De beoordeling

3.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de schriftelijk ingediende vordering van
€ 57.661,20 gehandhaafd en gevorderd dat een betalingsverplichting wordt opgelegd van
€ 51.895,08. De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op de uitgangspunten en berekeningen zoals weergegeven in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier geen aanwijzingen bevat waaruit afgeleid kan worden dat veroordeelde meer dan een paar honderd euro heeft ontvangen. Bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen dient tevens rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel kan op € 250,00, worden gesteld, inclusief de korting vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16/660543-16 bij vonnis van 14 juni 2019 veroordeeld ter zake van:
medeplichtigheid aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Dat veroordeelde het bewezenverklaarde heeft begaan, blijkt uit voormeld vonnis en uit de in dat vonnis opgenomen bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde een faciliterende rol heeft vervuld ten behoeve van de hennepkwekerij, maar dat niet aannemelijk is geworden dat de opbrengst van deze hennepkwekerij rechtstreeks aan hem toekwam. Het dossier in de onderliggende strafzaak [1] bevat onvoldoende aanwijzingen om enig voordeel vast te stellen, zodat niet vastgesteld kan worden dat veroordeelde enig wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De rechtbank zal daarom de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van de Lustgraaf, voorzitter, mrs. Y.M. Vanwersch en
E. Slager, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2019.

Voetnoten

1.Proces-verbaal met bijlagen van 26 mei 2016, genummerd PL0900-2015042276, opgemaakt door politie Midden-Nederland.