ECLI:NL:RBMNE:2019:6668

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
18 september 2020
Zaaknummer
707204-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepkwekerijzaak

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2019 uitspraak gedaan naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering betrof een bedrag van € 57.661,20, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, die betrokken was bij een hennepkwekerij, slechts een bedrag van € 250,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie deels toegewezen, maar heeft in verband met de overschrijding van de redelijke termijn een korting van 10% toegepast op het te betalen bedrag. Dit resulteerde in een betalingsverplichting van € 225,00 aan de Staat.

De procedure is gestart met de schriftelijke vordering van de officier van justitie, die is ingediend binnen de wettelijke termijn. Tijdens de zitting op 31 mei 2019 is de vordering behandeld, waarbij de officier van justitie zijn standpunt heeft toegelicht en de verdediging van de veroordeelde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A.M. Pijnenburg, zijn argumenten heeft gepresenteerd. De rechtbank heeft de bewijsstukken uit de onderliggende strafzaak en de verklaringen van de betrokkenen in overweging genomen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat de veroordeelde een groter aandeel heeft gehad in de opbrengsten van de hennepkwekerij dan hij heeft verklaard. De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 250,00, maar door de overschrijding van de redelijke termijn is dit bedrag verlaagd naar € 225,00. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen, waarmee de uitspraak in deze zaak is afgerond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/660535-16 (ontneming) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van14 juni 2019.
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [1971] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[woonplaats], [adres].

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • de schriftelijke vordering van de officier van justitie ten bedrage van € 57.661,20, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
  • het strafdossier onder parketnummer 16/660535-16;
  • het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 14 juni 2019 in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16/660535-16;
  • het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht van 25 februari 2016;
  • de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 31 mei 2019.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 mei 2019. De ontnemingsvordering is gelijktijdig ter terechtzitting behandeld met de strafzaak tegen veroordeelde, bekend onder hetzelfde parketnummer. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.P.N. Robben en van hetgeen verdachte en mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

3.De beoordeling

3.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de schriftelijk ingediende vordering van
€ 57.661,20 gehandhaafd en gevorderd dat een betalingsverplichting wordt opgelegd van
€ 51.895,08. De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op de uitgangspunten en berekeningen zoals weergegeven in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier geen aanwijzingen bevat waaruit afgeleid kan worden dat veroordeelde heeft gedeeld in de opbrengst van de hennepkwekerij. Vastgesteld kan worden dat veroordeelde betaald is voor het knippen van hennep in januari 2015. Daar heeft hij een bedrag van tussen de € 200,00 en € 250,00 voor ontvangen. Voor het knippen in februari 2015 is hij nooit betaald.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft [verdachte] in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16/660535-16 bij vonnis van 14 juni 2019 veroordeeld ter zake van:
medeplichtigheid aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Dat veroordeelde het bewezenverklaarde heeft begaan, blijkt uit voormeld vonnis en uit de in dat vonnis opgenomen bewijsmiddelen. De rechtbank ontleent aan de inhoud van die bewijsmiddelen het oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde uit het bewezen verklaarde feit wederrechtelijk voordeel heeft genoten als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit het dossier in de onderliggende strafzaak [1] is niet af te leiden dat veroordeelde een grotere rol heeft gehad dan waarover hij verklaard heeft of dat veroordeelde heeft gedeeld in de opbrengst van de hennepkwekerij. Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank daarom, anders dan de officier van justitie, niet uit van het ontnemingsrapport, maar van de verklaring die veroordeelde op 31 mei 2019 ter terechtzitting heeft afgelegd.
Veroordeelde heeft verklaard dat hij op 22 januari 2015 en drie dagen in de week van 25 februari 2015 samen met anderen hennep heeft geknipt. [2]
[A] heeft bij de politie verklaard dat zij voor een dag knippen in januari 2015
€ 250,00 zou krijgen. [3]
De rechtbank acht het aannemelijk dat veroordeelde een gelijk bedrag als Burger voor zijn werkzaamheden heeft ontvangen. Uit het dossier en de verklaringen van de medeverdachten kan worden afgeleid dat de knippers niet zijn betaald voor hun werkzaamheden in de week van 25 februari 2015.
De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde heeft genoten in totaal op een bedrag van € 250,00.
Redelijke termijn
De rechtbank heeft in deze zaak onderzocht of de redelijke termijn is overschreden en of dit aanleiding geeft om de hoogte van de betalingsverplichting te verminderen.
De rechtbank zal als aanvangsmoment uitgaan van de datum waarop de proces-verbaal, met daarin het proces-verbaal van bevinding met de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, is gesloten, te weten 25 februari 2016. Sinds die datum tot de uitspraak is een periode van ruim 3 jaar en 3 maanden verstreken. De redelijke termijn is daarmee met ruim 1 jaar en 3 maanden overschreden. Gelet op deze overschrijding zal de rechtbank het bedrag dat verdachte verplicht is aan de Staat te betalen, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, verminderen met een percentage van 10 procent en in plaats van € 250,00 vaststellen op € 225,00.

4.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 250,00;
- legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 225,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van de Lustgraaf, voorzitter, mrs. Y.M. Vanwersch en
E. Slager, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2019.

Voetnoten

1.Proces-verbaal met bijlagen van 26 mei 2016, genummerd PL0900-2015042276, opgemaakt door politie Midden-Nederland.
2.Verklaring [verdachte], afgelegd ter terechtzitting van 31 mei 2019.
3.Proces-verbaal van verhoor [A], pagina 49 van het dossier in de onderliggende strafzaak.