ECLI:NL:RBMNE:2019:6667

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
18 september 2020
Zaaknummer
16/660533-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van hennepkweek met vrijspraak voor diefstal van elektriciteit, met inachtneming van de redelijke termijn

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2019, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van het kweken van hennep en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 september 2014 tot en met 25 februari 2015 samen met anderen hennep heeft gekweekt in een pand te [woonplaats 2]. De verdachte heeft tijdens de zitting op 31 mei 2019 bekend dat hij betrokken was bij de hennepkweek, maar heeft ontkend dat hij voor 1 september 2014 bij de kwekerij betrokken was. De rechtbank heeft deze verklaring als niet onaannemelijk beoordeeld, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij verantwoordelijk was voor deze handelingen.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de lange tijdsduur tussen de aanhouding van de verdachte en de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot een forse overschrijding van de redelijke termijn. Dit heeft de rechtbank doen besluiten om een voorwaardelijke taakstraf op te leggen van 120 uren, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, waarbij de rechtbank de verdachte schuldig heeft bevonden aan het medeplegen van het kweken van hennep, maar niet aan de diefstal van elektriciteit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/660533-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 juni 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte 1],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[woonplaats 1] , [adres 1] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.P.N. Robben en van hetgeen verdachte en mr. C. Maat, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 in de periode 5 maart 2014 tot en met 25 februari 2015 in [woonplaats 2] samen met anderen hennep heeft gekweekt, dan wel 1033 hennepplanten aanwezig heeft gehad, dan wel (subsidiair) anderen hierbij behulpzaam is geweest door het knippen van henneptoppen;
feit 2 in de periode 5 maart 2014 tot en met 25 februari 2015 in [woonplaats 2] samen met anderen elektriciteit heeft gestolen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft gesteld dat het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De tenlastegelegde periode dient, gelet op de verklaring van verdachte, beperkt te worden van september 2014 tot en met 25 februari 2015. De tenlastegelegde periode van 5 maart 2014 tot september 2014 kan niet wettig en overtuigend bewezen worden, het dossier bevat hiervoor onvoldoende aanknopingspunten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feit 1 primair [1]
Verdachte heeft het onder 1 primair ten laste gelegde feit bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen en volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 mei 2019;
  • het proces-verbaal aantreffen hennepkwekrij, pagina 3E tot en met 6E.
Bewijsoverweging
Periode
De rechtbank komt tot een bewezenverklaarde periode van 1 september 2014 tot en met 25 februari 2015.
Verdachte is aangehouden toen hij samen met anderen bezig was met het knippen van hennepplanten. Hiervoor zou hij € 25,00 per uur voor krijgen.
Verdachte heeft echter ontkent dat hij voor 1 september 2014 bij de hennepkwekerij betrokken is geweest. De rechtbank overweegt daartoe dat op de telefoon van verdachte foto’s van de hennepkwekerij in het pand gelegen aan de [adres 2] te [woonplaats 2] zijn aangetroffen. Deze foto’s zijn gemaakt in februari en maart 2014. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij in die periode een trap heeft gebouwd op de bovenverdieping van het pand, en dat hij toen foto’s heeft gemaakt van de hennepkwekerij op de benedenverdieping. De rechtbank acht deze verklaring niet onaannemelijk, gelet op het Whatsapp-bericht van 22 februari 2014, van verdachte aan zijn moeder, waarin verdachte laat weten dat hij aan het bouwen is op de [adres 2] te [woonplaats 2] .
Uit het dossier volgt niet dat verdachte in de periode tussen maart 2014 en september 2014 enige betrokkenheid heeft gehad bij de hennepkwekerij.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat op basis waarvan vastgesteld kan worden dat verdachte vóór september 2014 actief betrokken is geweest bij voornoemde hennepkwekerij. De rechtbank zal verdachte om die reden vrijspreken van het tenlastegelegde in de periode van 5 maart 2014 tot 1 september 2014.
4.3.2
Vrijspraak feit 2
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte samen met anderen in de bewezenverklaarde periode hennep heeft gekweekt. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte (één van) de verantwoordelijke(n) achter de hennepkwekerij is geweest.
De rechtbank acht, gelet op de rol van verdachte, de door hem verrichte handelingen en de beperkte periode die verdachte bij de kwekerij betrokken is geweest, het onder 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1 primair
in de periode van 1 september 2014 tot en met 25 februari 2015 te [woonplaats 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, opzettelijk, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in een pand aan de [adres 2] te [woonplaats 2] ) een hoeveelheid van in totaal 1033 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
1 primair
medeplegen van het in de uitoefening van beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met het tijdsverloop tussen het onderzoek en de behandeling op zitting.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, mede gelet op het lange tijdsverloop en de beperkte rol van verdachte, verdachte een voorwaardelijke taakstraf op te leggen met een proeftijd van één jaar.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het kweken van hennep. Het gebruik van softdrugs kan bij langdurig gebruik leiden tot schade voor de gezondheid. Daarnaast vormt de hennepteelt een schakel in de keten van criminele, ondermijnende activiteiten. Verdachte heeft door aldus te handelen zijn eigen financieel gewin belangrijker gevonden dan de volksgezondheid, en een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de genoemde keten van criminele activiteiten.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht nemen voor een hennepkwekerij met 500 tot 1000 hennepplanten als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie (strafblad) betreffende verdachte van 15 april 2019 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeelde voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten en sinds februari 2015 niet meer veroordeeld is voor een strafbaar feit.
De rechtbank houdt in sterk strafverminderende zin rekening met het tijdsverloop. Verdachte is op 25 februari 2015 in verzekering gesteld. Het strafdossier is gesloten op 26 mei 2016. Ruim vier jaar na de inverzekeringstelling is de zaak pas voor het eerst op zitting behandeld. Dat de behandeling van de zaak zo lang op zich heeft laten wachten, is niet aan verdachte te wijten. Er is dan ook sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal dit in het voordeel van verdachte verdisconteren door geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf en/of een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Voorts is voor de strafmaat relevant dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie komt.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Gelet op het tijdsverloop sinds de aanhouding van verdachte zal de rechtbank een proeftijd van één jaar opleggen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 3 en 11 van de Opiumwet,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- bepaalt dat de taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
1 jaarvast;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van de Lustgraaf , voorzitter, mrs. Y.M. Vanwersch en
E. Slager, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 05 maart 2014 tot en met 25 februari 2015 te [woonplaats 2] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, (telkens) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] te [woonplaats 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1033 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
Subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer andere (tot op heden) onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 05 maart 2014 tot en met 25 februari 2015 te [woonplaats 2] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres 2] te [woonplaats 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1033 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 05 maart 2014 tot en met 25 februari 2015 te [woonplaats 2] , althans in het arrondissement Midden-Nederland meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door het knippen van de henneptoppen;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 05 maart 2014 tot en met 25 februari 2015 te [woonplaats 2] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een pand aan de [adres 2] te [woonplaats 2] heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit/stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door braak en/of verbreking
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 26 mei 2016, genummerd PL0900-2015042276, opgemaakt door politie Midden-Nederland. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.