In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2019, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van het kweken van hennep en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 september 2014 tot en met 25 februari 2015 samen met anderen hennep heeft gekweekt in een pand te [woonplaats 2]. De verdachte heeft tijdens de zitting op 31 mei 2019 bekend dat hij betrokken was bij de hennepkweek, maar heeft ontkend dat hij voor 1 september 2014 bij de kwekerij betrokken was. De rechtbank heeft deze verklaring als niet onaannemelijk beoordeeld, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij verantwoordelijk was voor deze handelingen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de lange tijdsduur tussen de aanhouding van de verdachte en de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot een forse overschrijding van de redelijke termijn. Dit heeft de rechtbank doen besluiten om een voorwaardelijke taakstraf op te leggen van 120 uren, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, waarbij de rechtbank de verdachte schuldig heeft bevonden aan het medeplegen van het kweken van hennep, maar niet aan de diefstal van elektriciteit.