ECLI:NL:RBMNE:2019:6666

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
18 september 2020
Zaaknummer
16/660533-16 ontneming
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepkwekerijzaak met korting wegens overschrijding redelijke termijn

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2019 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde in een hennepkwekerijzaak. De officier van justitie had een vordering ingediend van € 57.661,20, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de veroordeelde heeft gedeeld in de opbrengst van de kwekerij. De rechtbank heeft de vordering deels toegewezen en het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 2.500,00. Echter, vanwege een forse overschrijding van de redelijke termijn, die met ruim 2 jaar en 3 maanden was overschreden, heeft de rechtbank besloten om een korting van 20% toe te passen op het te betalen bedrag. Dit resulteerde in een betalingsverplichting van € 2.000,00 aan de Staat.

De procedure begon met de schriftelijke vordering van de officier van justitie, die werd behandeld tijdens de terechtzitting op 31 mei 2019. De rechtbank heeft de standpunten van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De verdediging stelde dat er geen bewijs was dat de veroordeelde had gedeeld in de opbrengst van de hennepkwekerij, en dat hij enkel betaald was voor zijn werkzaamheden. De rechtbank heeft de verklaringen van de veroordeelde en getuigen in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de veroordeelde een beperkt aandeel had in de hennepkwekerij.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en de beslissing gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechters de zaak op een openbare zitting hebben behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/660533-16 (ontneming) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 juni 2019
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[woonplaats] , [adres] .

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • de schriftelijke vordering van de officier van justitie ten bedrage van € 57.661,20, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
  • het strafdossier onder parketnummer 16/660533-16;
  • het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 14 juni 2019 in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16/660533-16;
  • het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht van 25 februari 2016;
  • de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 31 mei 2019.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 mei 2019. De ontnemingsvordering is gelijktijdig ter terechtzitting behandeld met de strafzaak tegen veroordeelde, bekend onder hetzelfde parketnummer. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.P.N. Robben en van hetgeen verdachte en mr. C. Maat, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

3.De beoordeling

3.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de schriftelijk ingediende vordering van
€ 57.661,20 gehandhaafd en gevorderd dat een betalingsverplichting wordt opgelegd van
€ 51.895,08. De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op de uitgangspunten en berekeningen zoals weergegeven in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier geen aanwijzingen bevat waaruit afgeleid kan worden dat veroordeelde heeft gedeeld in de opbrengst van de hennepkwekerij. Vastgesteld kan worden dat veroordeelde vanaf september 2015 betaald is voor zijn werkzaamheden en aanwezigheid in het pand à € 60,00 per dag en voor het knippen van hennep à € 25,00 per uur. Gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn dient meer dan de gebruikelijk 10% korting in mindering te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16/660533-16 bij vonnis van 14 juni 2019 veroordeeld ter zake van:
medeplegen vanvan het in de uitoefening van beroep of bedrijf
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
Dat veroordeelde het bewezenverklaarde heeft begaan, blijkt uit voormeld vonnis en uit de in dat vonnis opgenomen bewijsmiddelen. De rechtbank ontleent aan de inhoud van die bewijsmiddelen het oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde feit wederrechtelijk voordeel heeft genoten als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit het dossier in de onderliggende strafzaak [1] is niet af te leiden dat veroordeelde een grotere rol heeft gehad dan de rol waarover hij verklaard heeft of dat veroordeelde heeft gedeeld in de opbrengst van de hennepkwekerij. Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank daarom, anders dan de officier van justitie, niet uit van het ontnemingsrapport, maar van de verklaring die veroordeelde op 31 mei 2019 ter terechtzitting heeft afgelegd.
Veroordeelde heeft verklaard dat hij vanaf september 2014 betrokken was bij de hennepkwekerij in het pand aan de [adres] te [woonplaats] en dat hij daar één tot twee keer per week kwam. Hij heeft daar een aantal klussen gedaan en is in het pand aanwezig geweest, om de indruk te wekken dat sprake was van normale (legale) bedrijvigheid. Hij heeft [getuige] gevraagd of zij hennep wilde komen knippen. Hij heeft zelf in januari en februari 2015 samen met anderen hennep geknipt. [2] Bij de rechter-commissaris heeft veroordeelde verklaard dat hij € 25,00 per uur kreeg voor knippen en voor het ander werk, zoals computerwerk, € 60,00 per dag. [3]
[getuige] heeft bij de politie verklaard dat zij voor de dag knippen in januari 2015
€ 250,00 zou krijgen. [4]
De rechtbank acht het aannemelijk dat veroordeelde een gelijk bedrag als [getuige] voor zijn werkzaamheden in januari 2015 heeft ontvangen. Uit het dossier en de verklaringen van de medeverdachten kan worden afgeleid dat de knippers niet zijn betaald voor hun werkzaamheden in de week van 25 februari 2015.
Op grond van bovenstaande komt de rechtbank tot de volgende berekening:
Gemiddeld 1,5 keer per week aanwezig over een periode van september 2014 tot en met 25 februari 2015, waarbij € 60,00 per dag werd betaald en € 250,00 voor één dag knippen in januari 2015:
1,5 x 25 weken x € 60 + € 250,00 = € 2.500,00.
De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde heeft genoten in totaal op een bedrag van € 2.500,00.
Redelijke termijn
De rechtbank heeft in deze zaak onderzocht of de redelijke termijn is overschreden en of dit aanleiding geeft om de hoogte van de betalingsverplichting te verminderen.
De rechtbank zal als aanvangsmoment uitgaan van de datum waarop veroordeelde door de politie is gehoord en waarbij hem is voorgehouden dat er een ontnemingsvordering zal volgen, te weten 26 februari 2015. Sinds die datum tot de uitspraak is een periode van ruim 4 jaar en 3 maanden verstreken. De redelijke termijn is daarmee met ruim 2 jaar en 3 maanden overschreden. Gelet op deze overschrijding zal de rechtbank het bedrag dat veroordeelde verplicht is aan de Staat te betalen, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, verminderen met een percentage van 20 procent en in plaats van € 2.500,00 vaststellen op € 2.000,00.

4.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 2.500,00;
- legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van de Lustgraaf, voorzitter, mrs. Y.M. Vanwersch en
E. Slager, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2019.

Voetnoten

1.Proces-verbaal met bijlagen van 26 mei 2016, genummerd PL0900-2015042276, opgemaakt door politie Midden-Nederland.
2.Verklaring [veroordeelde] , afgelegd ter terechtzitting van 31 mei 2019.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige, voortgezet als verhoor verdachte, bij de rechter-commissaris, pagina 5 van het dossier in de onderliggende strafzaak.
4.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , pagina 49 van het dossier in de onderliggende strafzaak.