Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
2.TENLASTELEGGING
;
Rechtbank Midden-Nederland
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1967, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2019 uitspraak gedaan. De zaak betreft de verdenking van het medeplegen van het kweken van hennep en diefstal van elektriciteit in de periode van 5 maart 2014 tot en met 25 februari 2015 in Weesp. De officier van justitie heeft betoogd dat het bewijs voldoende is om de verdachte te veroordelen, maar de verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat er geen direct bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij of de diefstal van elektriciteit.
De rechtbank heeft het dossier bestudeerd en vastgesteld dat er sterke aanwijzingen zijn voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij, maar dat er geen directe bewijzen zijn die zijn rol in de hennepkwekerij of de diefstal van elektriciteit kunnen bevestigen. Getuigen hebben geen concrete verklaringen afgelegd over de rol van de verdachte, en de communicatie tussen de verdachte en medeverdachten biedt geen bewijs voor de beschuldigingen.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, waaronder het kweken van hennep en de diefstal van elektriciteit.