In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een Ziektewet-uitkering ontvangen, maar deze was verlaagd omdat zij inkomsten uit arbeid had ontvangen. Het primaire besluit van 19 oktober 2018 leidde tot een terugvordering van € 545,70 over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 14 oktober 2018. Eiseres was het niet eens met het bestreden besluit van 23 mei 2019, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 19 september 2019 was eiseres niet aanwezig, maar werd zij vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. J.E. Hoetink. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, vooral omdat verweerder geen inzichtelijke berekening had gegeven van het terug te vorderen bedrag. Eiseres heeft aangegeven bereid te zijn het bedrag van € 545,70 terug te betalen, maar de rechtbank oordeelde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.