ECLI:NL:RBMNE:2019:6655

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4246
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid in het kader van ziektewetbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering per 30 juli 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitkering terecht was beëindigd, omdat de eiser per die datum weer arbeidsgeschikt was voor zijn eigen werk. De rechtbank baseerde zich op medische en arbeidskundige rapportages die door de verzekeringsarts en de bedrijfsarts bezwaar en beroep waren opgesteld. Eiser had eerder diverse malen uitgevallen voor zijn werk door lichamelijke klachten en had in 2014 al een medische beoordeling ondergaan. De rechtbank oordeelde dat de rapportages zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere beoordelingen konden weerleggen. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de rechtbank vond geen aanleiding om aan de medische beoordeling te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat de functie van wikkelaar, die eiser zou moeten vervullen, niet boven zijn belastbaarheid uitging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/4246

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Huisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser ingevolge de Ziektewet (ZW) per 30 juli 2018 beëindigd.
Bij besluit van 9 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft op 9 april 2019 het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een nadere medische rapportage in het geding te brengen waarin de arts bezwaar en beroep motiveert waarom eiser, gelet op zijn enkelklachten, in staat is om de functie “samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar” (wikkelaar) te kunnen verrichten.
Verweerder heeft op 29 april 2019 een rapportage van de bedrijfsarts bezwaar en beroep van 29 april 2019 in het geding gebracht. Gemachtigde van eiser heeft hier op 24 mei 2019 schriftelijk op gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank op 19 juni 2019 besloten dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser is vanaf 2013 diverse malen uitgevallen voor zijn eigen werk vanwege verschillende lichamelijke klachten. Op 23 juli 2014 heeft de verzekeringsarts een medische rapportage in het kader van een eerstejaars ziektewetbeoordeling en een functionele mogelijkhedenlijst opgemaakt. Op 12 augustus 2014 heeft de arbeidsdeskundige eiser geschikt geacht voor de functies: wikkelaar, “machinaal metaalbewerker” en “expeditiemedewerker magazijn”.
Per 9 februari 2018 heeft eiser zich voor het laatst ziek gemeld wegens een toename van lang bestaande lichamelijke klachten. Voorafgaand aan deze ziekmelding heeft eiser als laatst als taxichauffeur gewerkt. Bij besluit van 17 april 2018 heeft verweerder aan eiser vanaf 13 februari 2018 een ZW-uitkering toegekend. Hierna heeft verweerder het onder ‘procesverloop’ genoemde primaire besluit genomen. In september 2018 heeft orthopedisch chirurg [A] vastgesteld dat eiser ernstige posttraumatische artrose aan zijn rechter enkel heeft. Vervolgens heeft verweerder het onder ‘procesverloop’ genoemde bestreden besluit genomen.
2. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat eiser per 30 juli 2018 weer arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
3. Op grond van artikel 19 van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens de ZW bepaalde. Onder “zijn arbeid” in artikel 19 van de ZW wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Een uitzondering hierop is dat, wanneer de verzekerde na het volbrengen van de voorgeschreven wachttijd, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk opnieuw is gestart met werken, als maatstaf geldt arbeid zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van diens aanspraak op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake als de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de Wet WIA.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemand arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen en bedrijfsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is aan een eiser aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapportages kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. De manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, vormt geen toereikende grondslag voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
5. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is omdat verweerder zijn beperkingen heeft onderschat en te weinig rekening heeft gehouden met de verslechtering van zijn gezondheid. Volgens eiser heeft hij per de datum in geding (30 juli 2018) meer beperkingen dan ten tijde van de eerstejaars ziektewetbeoordeling in 2014.
6.1.
De primaire verzekeringsarts heeft op 13 maart 2018 gerapporteerd dat geen toename van beperkingen of ongeschiktheid voor de geduide functies is gebleken bij het anamnestisch spreekuuronderzoek of het lichamelijk onderzoek. De bedrijfsarts bezwaar en beroep heeft op 4 oktober 2018 in de rapportage in bezwaar geschreven dat hij eiser op 27 september 2018 op de hoorzitting heeft gezien en hem aansluitend hierop medisch heeft onderzocht. Eigen onderzoek, bestudering van het dossier en bestudering van de informatie van verschillende specialisten, onder wie twee orthopedisch chirurgen, geven de bedrijfsarts bezwaar en beroep geen aanleiding de beslissing van de primaire verzekeringsarts te herzien. Het beeld dat eiser schetst over zijn klachten en beperkingen, komt in overwegende mate overeen met de eerder beschreven klachten per de datum in geding. In bezwaar zijn geen nieuwe medische feiten bekend geworden die tot een andere conclusie dienen te leiden. Ten aanzien van de enkelklachten zijn beperkingen aan te nemen op fysiek zware belasting in het werk, langdurig lopen of staan.
6.2.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Eiser onderbouwt zijn beroep niet met nieuwe medische informatie. De rechtbank twijfelt daarom niet over de vraag of er meer beperkingen moeten worden aangenomen dan nu het geval is. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is immers juist de specifieke deskundigheid van de primaire verzekeringsarts en de bedrijfsarts bezwaar en beroep om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiser zelf zijn klachten en zijn belastbaarheid ervaart, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen.
De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert verder aan dat hij op de datum per geding niet in staat kan worden geacht de geduide functie van wikkelaar te verrichten vanwege zijn enkelklachten.
8.1.
De bedrijfsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage in bezwaar geschreven dat de functie van wikkelaar een fysiek weinig belastende functie is. De eisen in deze functie overschrijden de belastbaarheid van eiser per de datum in geding niet. In beroep heeft de bedrijfsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat eiser, gelet op zijn enkelklachten, in staat is om de functie van wikkelaar te verrichten. In deze functie moet een voetpedaal worden bediend. Na overleg met de arbeidsdeskundige heeft de bedrijfsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat de pedaalbediening heel goed met één voet kan worden uitgevoerd. Voor de bediening van de pedalen is geen kracht vereist. Orthopedisch chirurg [A] heeft eiser op 13 september 2018 gezien en vastgesteld dat eiser ernstige posttraumatische artrose heeft aan de rechter enkel. De bedrijfsarts bezwaar en beroep vervolgt in zijn rapportage dat de pedaalbediening bij de functie van wikkelaar alleen met de linkervoet kan worden gedaan, en desgewenst incidenteel met de rechtervoet. Uit de anamnese tijdens de hoorzitting blijkt dat eiser regelmatig fysieke activiteiten onderneemt. Hij fietst naar hydrotherapie, de sportschool, de winkel en naar voetbalwedstrijden van familieleden. Thuis kan hij zelfstandig de trap op- en aflopen. De bedrijfsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om het standpunt te wijzigen.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de bedrijfsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage in beroep voldoende heeft gemotiveerd dat eiser, gelet op zijn enkelklachten, per de datum in geding in staat is om de functie van wikkelaar te kunnen verrichten.
De beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder terecht de
ZW-uitkering van eiser per 30 juli 2018 heeft beëindigd.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.