In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De eiser had op 8 februari 2018 aangifte gedaan om ingeschreven te worden met een briefadres in de basisregistratie personen (brp). Het college weigerde deze inschrijving bij besluit van 12 maart 2018, omdat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland zou hebben. In het bestreden besluit van 25 oktober 2018 verklaarde het college het bezwaar van eiser ongegrond, maar wijzigde de grondslag van de weigering. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 4 juli 2019 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, zijn standpunt toegelicht. Eiser stelde dat hij op grond van het arrest Chavez recht heeft op een afgeleid verblijfsrecht, omdat hij de biologische vader is van een minderjarig kind. De rechtbank oordeelde dat het college een eigen verantwoordelijkheid heeft om het Unierecht toe te passen en dat het college had moeten onderzoeken of eiser rechtmatig verblijf had op basis van zijn zorgtaken voor zijn kind.
De rechtbank concludeerde dat het college op goede gronden had aangenomen dat eiser geen rechten kon ontlenen aan artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar verklaarde het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van de inschrijving ongegrond. De rechtbank bepaalde dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en dat het college het griffierecht van eiser moet vergoeden. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.