In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, drs. [verzoekster] MSc., die in beroep was gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit dat op 14 augustus 2018 was genomen, en na meerdere wijzigingen van dit besluit door verweerder, heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank heeft overwogen dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de andere partij kan laten betalen. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek van verzoekster om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 512,-, wat bestaat uit 1 punt voor het indienen van de gronden van beroep, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor van 1. Daarnaast is bepaald dat verweerder het griffierecht aan verzoekster moet betalen, zoals voorgeschreven in artikel 8:41, zevende lid van de Awb. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.