ECLI:NL:RBMNE:2019:6642

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
18/4723
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na herroeping van boetebesluiten wegens overtreding van de meststoffenwet

Op 26 november 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen verzoekster en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Verzoekster had verzocht om vergoeding van haar proceskosten na de herroeping van boetebesluiten die aan haar waren opgelegd wegens overtredingen van de meststoffenwet. De rechtbank oordeelde dat de Minister niet had gereageerd op het verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank overwoog dat op 2 maart 2018 drie boetebesluiten aan verzoekster waren opgelegd, welke besluiten later door de Minister in een nieuwe beslissing op bezwaar zijn herroepen. Verzoekster trok haar beroep in en vroeg om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank stelde vast dat de Minister in zijn nieuwe beslissing op bezwaar had aangegeven dat de zaken van verzoekster samenhangend waren, en dat er daarom slechts eenmaal proceskosten vergoed dienden te worden. De rechtbank gaf de Minister gelijk, omdat de rechtsbijstand door dezelfde gemachtigde was verleend en de bezwaren tegen de boetebesluiten nagenoeg gelijktijdig waren behandeld. De rechtbank bepaalde dat de proceskostenvergoeding die de Minister aan verzoekster moest betalen, vastgesteld kon worden op € 1.024,-. Daarnaast moest de Minister het griffierecht aan verzoekster betalen, maar omdat er sprake was van samenhangende zaken, zou het griffierecht in twee van de drie zaken aan verzoekster worden geretourneerd. De rechtbank veroordeelde de Minister tot betaling van € 1.024,- aan proceskosten en het griffierecht in de zaak met zaaknummer UTR 18/4729, ter hoogte van € 338,-.

De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier L.J.N. van der Linden, en is openbaar uitgesproken op 26 november 2019.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 18/4723, UTR 18/4726 en UTR 18/4729

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2019 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [vestigingsplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. A.A. Westers),
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Op 2 maart 2018 heeft verweerder drie verschillende besluiten genomen waarin aan verzoekster een boete is opgelegd wegens overtreding van de meststoffenwet (de boetebesluiten). Op 2 en 9 november 2018 heeft verweerder drie beslissingen op bezwaar genomen en de bezwaren van verzoekster tegen de boetebesluiten ongegrond verklaard. Verzoekster is tegen deze besluiten in beroep gegaan. Op 5 april 2019 heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, dat in de plaats komt van de beslissingen op bezwaar van 2 en 9 november 2018. Met dit nieuwe besluit heeft verweerder de bezwaren van verzoekster tegen de boetebesluiten gegrond verklaard en de boetebesluiten herroepen. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoekster wilde. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
2. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de andere partij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
3. Verweerder heeft in de nieuwe beslissing op bezwaar het standpunt ingenomen dat de zaken van verzoekster samenhangend zijn en dat er daarom slechts eenmaal proceskosten vergoed moet worden.
4. De rechtbank geeft verweerder gelijk omdat er sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid van het Bpb en overweegt hiertoe als volgt. In de drie zaken is de rechtsbijstand door dezelfde gemachtigde verleend en heeft gemachtigde één beroep ingediend voor alle beslissingen op bezwaar. Uit de beslissingen op bezwaar blijkt verder dat de gemachtigde dezelfde bezwaren heeft aangevoerd tegen de drie boetebesluiten. Ook zijn de bezwaren nagenoeg gelijktijdig door verweerder behandeld. Onder deze omstandigheden is sprake van samenhang als bedoeld in het Bpb. Het voorgaande maakt dat voor de vaststelling van de proceskostenvergoeding die verweerder aan verzoekster moet betalen, kan worden uitgegaan van het bedrag wat verweerder verschuldigd zou zijn aan proceskostenvergoeding in één zaak.
5. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoekster die verweerder moet betalen vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
6. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoekster betalen, dat is bepaald in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb. Dit volgt rechtsreeks uit de wet. Verzoekster zal zich hiervoor dus tot verweerder moeten wenden. Verzoekster heeft in alle drie de zaken griffierecht betaald, maar omdat sprake is van samenhangende zaken zal de griffier van de rechtbank het griffierecht in de zaken met zaaknummers UTR 18/4723 en UTR 18/4726 aan verzoekster retourneren. Verweerder moet dus alleen het griffierecht in de zaak met zaaknummer UTR 18/4729 aan verzoekster betalen. Dit is een bedrag van € 338,-.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.024,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van L.J.N. van der Linden, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.