Op 26 november 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen verzoekster en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Verzoekster had verzocht om vergoeding van haar proceskosten na de herroeping van boetebesluiten die aan haar waren opgelegd wegens overtredingen van de meststoffenwet. De rechtbank oordeelde dat de Minister niet had gereageerd op het verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank overwoog dat op 2 maart 2018 drie boetebesluiten aan verzoekster waren opgelegd, welke besluiten later door de Minister in een nieuwe beslissing op bezwaar zijn herroepen. Verzoekster trok haar beroep in en vroeg om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank stelde vast dat de Minister in zijn nieuwe beslissing op bezwaar had aangegeven dat de zaken van verzoekster samenhangend waren, en dat er daarom slechts eenmaal proceskosten vergoed dienden te worden. De rechtbank gaf de Minister gelijk, omdat de rechtsbijstand door dezelfde gemachtigde was verleend en de bezwaren tegen de boetebesluiten nagenoeg gelijktijdig waren behandeld. De rechtbank bepaalde dat de proceskostenvergoeding die de Minister aan verzoekster moest betalen, vastgesteld kon worden op € 1.024,-. Daarnaast moest de Minister het griffierecht aan verzoekster betalen, maar omdat er sprake was van samenhangende zaken, zou het griffierecht in twee van de drie zaken aan verzoekster worden geretourneerd. De rechtbank veroordeelde de Minister tot betaling van € 1.024,- aan proceskosten en het griffierecht in de zaak met zaaknummer UTR 18/4729, ter hoogte van € 338,-.
De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier L.J.N. van der Linden, en is openbaar uitgesproken op 26 november 2019.