ECLI:NL:RBMNE:2019:6636

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
16/007408-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van minderjarige verdachte in overvalzaak door gebrek aan bewijs

Op 2 mei 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2002 en gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting De Hunnerberg te Nijmegen. De zaak betreft een vermeende overval op 4 januari 2019 in Leersum, waarbij de verdachte samen met anderen zou hebben geprobeerd een hoeveelheid geld en sigaretten weg te nemen van een drogisterij. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 26 april 2019, waar de officier van justitie, mr. T. Tanghe, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.C.W. Plaat, hun standpunten hebben gepresenteerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De officier van justitie meende dat er voldoende bewijs was, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende direct bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat het dossier geen feiten of omstandigheden bevatte die de verdachte direct in verband brachten met de overval. Er waren geen voorwerpen aangetroffen die de verdachte aan de overval konden linken, en de rechtbank had twijfels over de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen.

De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde werkstraf afgewezen, omdat niet was gebleken dat de verdachte enige voorwaarden had geschonden. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken door mr. H.F. Koenis, voorzitter, en mrs. A.R. Creutzberg en P.K. van Riemsdijk, rechters.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/007408-19; 16/065404-17 (vordering na voorwaardelijke veroordeling) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]geboren op [2002] te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting De Hunnerberg te Nijmegen

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren op 26 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en mr. C.C.W. Plaat, advocaat te Ede, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 4 januari 2019 in Leersum, samen met anderen een overval heeft gepleegd op het [benadeelde partij] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Verdachte ontkent de overval te hebben gepleegd. Het strafdossier bevat onvoldoende direct bewijs voor de betrokkenheid van verdachte. Gelet hierop dient verdachte volgens de raadsman te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Het dossier bevat geen feiten en omstandigheden die verdachte direct in verband brengen met de overval. Ook zijn bij verdachte en op zijn kamer geen voorwerpen aangetroffen die terug te leiden zijn tot betrokkenheid van verdachte bij de overval.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier weliswaar aanwijzingen bevat dat verdachte betrokken is bij het ten laste gelegde, maar acht deze aanwijzingen echter onvoldoende om zonder enige twijfel vast te kunnen stellen dat verdachte betrokken was bij de overval op het [benadeelde partij] .
De rechtbank heeft daarbij het volgende in overweging genomen:
  • in het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen waaruit volgt dat verdachte in het arrestantencomplex tegen verbalisant [verbalisant] spontaan zou hebben gezegd dat hij de overval had gepleegd. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van verbalisant. Echter gelet op de persoon van verdachte en het niet verder bevragen van verdachte na deze opmerking, heeft de rechtbank twijfel over het waarheidsgehalte van deze door verdachte gemaakte opmerking;
  • de verklaring van verdachte dat hij op 4 januari 2019 tussen ongeveer 15.00 uur en 19.00 uur met het openbaar vervoer naar Utrecht is geweest, daar enige tijd heeft verbleven en weer terug is gekomen, wordt niet weerlegt door de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt daarbij dat de periode tussen deze tijdstippen weliswaar krap is om met het openbaar vervoer naar Utrecht te reizen, daar enige tijd te verblijven en weer terug te reizen, maar dat het niet onmogelijk is;
  • uit het dossier volgt voorts dat verdachte kort na de overval, gelet op zijn uitgaven, over meer geld beschikte. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij geld heeft verdiend uit handel in softdrugs. Deze verklaring wordt niet weerlegd door de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen;
  • een medewerkster, [Medewerkster] , van de inrichting waar verdachte ten tijde van de overval verbleef heeft verklaard dat zij van een meisje uit de inrichting had gehoord dat [medeverdachte] (de medeverdachte van verdachte) op 3 en 4 januari 2019 via haar telefoon contact had gehad met [verdachte] (de rechtbank begrijpt dat hier verdachte wordt bedoeld). Voorts had een jongen uit de inrichting de medewerkster verteld dat [verdachte] tegen hem had gezegd dat hij iemand geript had en het [benadeelde partij] had overvallen.
Beide verklaring betreffen zogenaamde de-aditu verklaringen en beide personen zouden tegenover de medewerkster hebben aangegeven dat zij geen verklaring durven af te leggen.
Op basis van het dossier kan niet vastgesteld worden wanneer beide de-aditu verklaringen zijn afgelegd: voor of na de aanhouding van verdachte en zijn medeverdachte. Voorts is geen nader onderzoek gedaan naar de getuigen, de telefoons van het meisje, verdachte en de medeverdachte en/of de betrouwbaarheid van hun verklaringen.
5 BENADEELDE PARTIJ
[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 906,66. Dit bedrag bestaat uit materiële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
De rechtbank zal, gelet op het bepaalde in artikel 361, lid 2 onder a, van het Wetboek van Strafvordering, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt.

6.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 4 juli 2017 (parketnummer 16/065404-17) is verdachte onder andere een werkstraf van 15 uren, subsidiair 7 dagen jeugddetentie voorwaardelijk opgelegd.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen omdat niet is gebleken dat enige gestelde voorwaarde niet is nageleefd.

7.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- verklaart [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/065404-17
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F. Koenis, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. A.R. Creutzberg en P.K. van Riemsdijk, rechters,
in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 mei 2019.
Mr. H.F. Koenis is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 januari 2019 te Leersum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en/of een hoeveelheid sigaretten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan drogisterij " [benadeelde partij] ", in elk geval een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s)
toebehoorde, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] (medewerkster [benadeelde partij] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] een mes, althans een voor afdreiging geschikt voorwerp hebben/heeft getoond en/of
- die [slachtoffer] bij haar arm hebben/heeft vastgepakt en/of een arm om de nek en/of hals van die [slachtoffer] hebben/heeft gedaan en/of (daarbij) dat mes, althans dat voor afdreiging geschikte voorwerp, op, althans naast de keel van die [slachtoffer] hebben/heeft gehouden en/of
- (vervolgens) (met luide stem) tegen die [slachtoffer] hebben/heeft gezegd dat zij naar de kassa moest lopen en/of die kassa moest openmaken en/of
- met een hamer op de toonbank van de winkel hebben/heeft geslagen
;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)