ECLI:NL:RBMNE:2019:6634

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
16/208894-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in een flat met levensgevaar voor omwonenden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 21 oktober 2018 brand heeft gesticht in zijn appartement op de tiende verdieping van een flat in [woonplaats]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1993, op dat moment leed aan een psychotische stoornis, wat zijn gedragingen beïnvloedde. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij opzettelijk zijn bed in brand heeft gestoken door een brandend stuk papier, dat was overgoten met aanstekerbenzine, op het bed te gooien. De brand heeft geleid tot grote rookontwikkeling en er was levensgevaar voor de bewoners van de omliggende appartementen, hoewel de brand door tijdig ingrijpen van de brandweer niet verder kon escaleren.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank heeft de deskundigenrapporten in overweging genomen, waarin werd geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van de brandstichting niet in staat was om zijn vrije wil te bepalen. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de verdachte op het moment van de brandstichting enig inzicht had in de gevolgen van zijn handelen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte niet strafbaar verklaard en hem ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft zij wel een maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis overwogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is, gezien zijn psychische toestand en de omstandigheden waaronder de brand is gesticht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 19 april 2019.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/208984-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 april 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1993] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[woonplaats] , [adres]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.A. Leepel en van hetgeen verdachte en mr. F.W. Verweij, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 21 oktober 2018 in [woonplaats] brand heeft gesticht, waardoor gevaar voor personen en goederen is ontstaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte dient partieel vrijgesproken te worden van het tenlastegelegde “gevaar voor de overige woningen en (levens) gevaar voor personen”, omdat doordat de brand tijdig werd ontdekt en de brandweer ter plaatse kwam, er geen gevaar voor personen en woningen bestond.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet had op brandstichting en op de gevolgen daarvan. Gelet op de inhoud van de rapportages van de van de deskundigen van het NIFP kan niet gezegd worden dat verdachte op het moment van de brandstichting nog enig realiteitsbesef had. Verdachte was op dat moment niet in staat om zijn vrije wil te bepalen en enig inzicht in de draagwijdte van zijn handelen ontbrak.
Subsidiair heeft de raadsman zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Op 21 oktober 2018 omstreeks 00.30 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de opdracht om naar het [adres] in [woonplaats] te gaan in verband met een woningbrand. Deze woningbrand was in een appartement op de tiende verdieping van het gebouw [naam] . [2]
Door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] is onderzoek in de woning aan het [adres] te [woonplaats] verricht. [3] De flat bestond uit 15 woonlagen met totaal 377 woningen, de betreffende woning bevond zich op de 10e woonlaag. In de woning zagen zij een deels verbrande bedbodem staan. Achter het bed zagen zij een zogenaamde "omgekeerde V-vorm" op de wand. In het brandbeeld kunnen soms bepaalde vormen (inbrandingen) herkend worden zoals de zogenaamde “V-vorm”, waar de punt van de V wijst naar de oorsprong van de brand. Tegen de wand werd een grote hoeveelheid verbrande resten aangetroffen: papier, bedveren, delen van dekbed en de matrasovertrek. [4] Op het bureau werd een flesje aanstekerbenzine van het merk: "zippo" aangetroffen. Op een kleine hoeveelheid na was het flesje leeg.
In verband met de repressie door de brandweer heeft de brand zich niet door ontwikkeld. Wel was er sprake van grote rookontwikkeling. Als de brand/rookontwikkeling zich voort kon zetten zonder tussenkomst van repressie kon deze mogelijk heet genoeg worden om secundaire brandhaarden te veroorzaken en kon de brand zich wel door ontwikkelen. [5]
Door verbalisant [verbalisant 5] zijn de camerabeelden van 20 oktober 2018 behorend bij het flatgebouw [naam] bekeken. Verbalisant [verbalisant 5] nam het volgende waar:
- om 23.39.39 uur stapt verdachte [verdachte]
(de rechtbank begrijpt dat hier verdachte [verdachte] wordt bedoeld)op de tiende etage de lift in; [6]
- om 23.40.14 uur komt de lift op de begane grond en verlaat verdachte [verdachte] de lift. [7]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij met opzet zijn bed in brand had gestoken. [8] Hij had met een Zippo
(de rechtbank begrijpt dat verdachte hiermee een aansteker bedoelt)een prop papier aangestoken, gewacht tot het brandde en de prop papier midden op het bed gegooid. [9] Hij had even daarvoor een flinke scheut ethanol uit de navulflacon voor de Zippo op het papier gedaan. [10]
Bewijsoverwegingen
Opzet
Gedragsdeskundigen hebben verdachte onderzocht en geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit leed aan een psychotische stoornis. Zij adviseren verdachte volledige ontoerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank volgt hen daarin. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad staat het bestaan van een ziekelijke stoornis, zoals de psychose van verdachte, evenwel niet in de weg aan het bewijs van opzet. Dat is ook niet het geval bij een vastgestelde volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Dit is slechts anders, indien bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Daarvan is volgens de Hoge Raad slechts bij hoge uitzondering sprake.
Verdachte heeft bij de politie uitvoerig en gedetailleerd verklaard over wat er vooraf ging aan het moment waarop hij zijn bed met een stuk brandend papier in brand stak. Verdachte had – kort gezegd – ruzie met de stemmen in zijn hoofd en zij lieten hem niet met rust. Hij had de stemmen een ultimatum gesteld, een ultimatum waaraan de stemmen niet voldeden. Vervolgens heeft hij aanstekervloeistof op het papier gedaan, het papier in brand gestoken en op zijn bed gegooid. Daarna heeft hij zijn appartement verlaten. Hij heeft de gok genomen en stiekem gehoopt dat het gedoofd was.
Uit voornoemde verklaring kan worden afgeleid dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde inzicht heeft gehad in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Voorts moet in dergelijke situaties, waarin het delict een activiteit vergt, een tenminste minimaal besef van het eigen handelen bij verdachte aanwezig zijn geweest. In zekere zin kan worden gezegd dat verdachte op een rationele, doelbewuste wijze uitvoering heeft gegeven aan zijn irrationele, op wanen gebaseerde gedachten. Binnen die irrationaliteit heeft verdachte bewust handelingen verricht met het doel brand te stichten en vervolgens zijn appartement te verlaten en vervolgens niemand te waarschuwen.
Op basis van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten tijde van de brandstichting in ieder geval enig inzicht had in de draagwijdte van zijn gedragingen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Levensgevaar voor personen en gevaar voor goederen
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte brand heeft gesticht in zijn appartement dat zich op de tiende verdieping van een appartementencomplex bevond, een complex waarbij zich naast en boven elkaar gelegen woningen bevonden. De brand is rond middernacht begonnen, een tijdstip waarop, naar algemeen bekend is, de kans zeer groot is dat minstens een deel van de bewoners van de aangrenzende en omliggende woningen thuis is, zoals in ieder geval de bewoonster van het naastgelegen appartement, nummer [nummer] . Verdachte heeft vervolgens zijn woning verlaten en is naar een vriend gegaan. Verdachte heeft op geen enkel moment bewoners van andere zich in het complex bevindende (aangrenzende) appartementen, zijn vriend of hulpdiensten gewaarschuwd. Daarnaast was er sprake van een grote rookontwikkeling. Naar algemeen bekend is, bevat deze rook giftige stoffen. Dat de door verdachte aangestoken brand geen grotere gevolgen voor goederen en personen heeft gehad dan nu het geval is, is niet aan verdachte te danken.
De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] – dat er bij deze brand geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was - niet afdoen aan het oordeel dat levensgevaar voor een ander te duchten was, nu de verbalisanten daarbij enkel hebben gelet op het gevaar dat deze brand uiteindelijk na het signaleren van de brand door de bewoonster van nummer [nummer] en het ingrijpen door de brandweer bleek te hebben opgeleverd. Voor de beoordeling van het bestaan van levensgevaar dient evenwel te worden gekeken naar het moment van de brandstichting zelf. Beoordeeld dient te worden of op dat moment het levensgevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. Gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden waaronder de brand is gesticht, beantwoordt de rechtbank deze vraag bevestigend.
De rechtbank acht, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht waarbij gevaar voor goederen en (levens)gevaar voor personen te duchten was.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
omstreeks 21 oktober 2018 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier (welk papier was overgoten met een brandversnellend middel, te weten navulvloeistof voor een aansteker), ten gevolge waarvan een matras en een bed zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor (een van de andere) bewoners van het pand/de flat " [naam] " gelegen aan het [straat] te [woonplaats] , te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
- een rapport van 30 januari 2019, opgemaakt door M.R. Weerda, psychiater;
- een rapport van 4 februari 2019, opgemaakt door T. ’t Hoen, psycholoog.
Voornoemde rapportages houden - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
Bij verdachte is sprake van schizofrenie en een stoornis in cannabisgebruik, in remissie. Beide stoornissen waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en van invloed op zijn
keuzes en gedragingen. Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde fors psychotisch en handelde vanuit angst, boosheid, machteloosheid en wanhoop, direct voortkomend
uit de psychotische stoornis. Hij had in het kader van de stoornis last van het horen van stemmen, en paranoïde, grootheids- en beïnvloedingswanen. Deze beperkten hem in verregaande zin in zijn algehele functioneren. Hij sliep slecht en raakte in toenemende mate radeloos. Op de avond van het ten laste gelegde kwam dit tot een dieptepunt, waarbij ook frustratie en woede een rol speelden. Het brandstichten op zijn kamer gebeurde in het kader van de overtuiging dat hij de stemmen en het complot tegen hem, waarvan hij vanuit de psychose overtuigd was, op die manier kon stoppen. Gehinderd door de psychotische stoornis stond hij niet stil bij andere consequenties en gevaren.
Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet toe te rekenen
De rechtbank is op basis van de conclusies van de deskundigen van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend en zij zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGEN VAN EEN MAATREGEL

Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht
Beide deskundigen hebben geadviseerd om verdachte een maatregel als bedoeld in artikel 37 Wetboek van Strafrecht op te leggen. Zij achten een dergelijke maatregel echter niet noodzakelijk op het moment dat er voor verdachte een rechterlijke machtiging is afgegeven, aangezien deze machtiging een voldoende stevig kader zou kunnen scheppen om de behandeling van verdachte te optimaliseren en de risico’s te reduceren.
M. van Alst, behandelend psychiater van verdachte, heeft op 25 maart 2019 een e-mailbericht gestuurd, waarin - kort weergegeven - wordt geconcludeerd dat de behandelend artsen van verdachte er van overtuigd zijn dat een gedwongen klinische behandeling, zoals die valt onder artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, op dit moment het rehabilitatietraject van verdachte zal vertragen, dan wel zal tegenwerken. De behandelend artsen zien veel meer in een gedwongen behandeling binnen het kader van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Bopz), om welke reden dan ook een voorwaardelijke rechterlijke machtiging is aangevraagd.
Ten tijde van de terechtzitting op 5 april 2019 was bij deze rechtbank een aanvraag tot een voorwaardelijke rechterlijke machtiging in het kader van de Bopz met betrekking tot verdachte in behandeling.
De officier van justitie, de raadsman en verdachte hebben er ter terechtzitting mee ingestemd dat de rechtbank, na het sluiten van het onderzoek ter terechtzitting, de uitkomst van deze aanvraag van de voorwaardelijke machtiging in het kader van de Bopz mee zal wegen bij haar beslissing.
Op 15 april 2019 heeft deze rechtbank een voorwaardelijke rechterlijke machtiging ten name van verdachte afgegeven.
De rechtbank acht, gelet op voornoemde adviezen van de deskundigen en voornoemde beschikking inzake de voorwaardelijke rechterlijke machtiging in het kader van de Bopz, een plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht niet noodzakelijk en zal dan ook geen maatregel aan verdachte opleggen.

8.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, voorzitter, mrs. H.F. Koenis en L.M. Reijnierse, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 april 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 oktober 2018 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht door (open) vuur in aanraking te brengen met papier (welk papier was overgoten met een brandversnellend middel, te weten navulvloeistof voor een aansteker), althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een matras en/of een bed geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor het (overige) meubilair van de woning (gelegen aan het [adres] in [woonplaats] ) en/of de overige woningen van pand/de flat " [naam] " (gelegen aan het [straat] te [woonplaats] ), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor (een van de andere) bewoners van het pand/de flat " [naam] " (gelegen aan het [straat] te [woonplaats] ), in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een van de andere) bewoners van het pand/de flat " [naam] " (gelegen aan het [straat] te [woonplaats] ), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek
van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal onder nummer 2018303738, te weten het voorgeleidingsdossier doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 86 en het einddossier doorgenummerd van pagina 1 tot en met 31, opgemaakt door de Districtsrecherche Stad- Utrecht . Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pagina 12 voorgeleidingsdossier.
3.Proces-verbaal sporenonderzoek [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , pagina 10 einddossier.
4.Proces-verbaal sporenonderzoek [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , pagina 11 einddossier.
5.Proces-verbaal sporenonderzoek [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , pagina 12 einddossier.
6.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, pagina 29 einddossier.
7.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, pagina 31 einddossier.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pagina 81 voorgeleidingsdossier.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pagina 83 voorgeleidingsdossier.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pagina 84 voorgeleidingsdossier.