ECLI:NL:RBMNE:2019:6631

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
16/196096-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbraak en geweld tegen vader met diefstal van portemonnee

Op 22 februari 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 oktober 2018 in de woning van zijn vader heeft ingebroken. Tijdens deze inbraak heeft de verdachte geweld gebruikt tegen zijn vader en een portemonnee met inhoud, waaronder geld, gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en de rechtbank heeft het feit wettig en overtuigend bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een begeleid wonen project. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die kampt met een verslaving en een licht verstandelijke beperking. De rechtbank heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet wenselijk is, gezien de positieve ontwikkeling die de verdachte doormaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/196016-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 februari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1977] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
( [postcode] ) [woonplaats] , [adres]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen verdachte en mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 3 oktober 2018 in [plaats] heeft ingebroken in een woning en in die woning geweld tegen [slachtoffer] heeft gebruikt en de portemonnee van die [slachtoffer] heeft gestolen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen en volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 februari 2019;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 3 oktober 2018, pagina 3 en 4 van proces-verbaal nummer PL0900-2018285100.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 3 oktober 2018 te [plaats] een portemonnee met inhoud, waaronder een geldbedrag, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer] in zijn gezicht te slaan/stompen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8 OPLEGGING VAN STRAF
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en meewerken aan plaatsing in een begeleid en/of beschermd wonen project.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoon van verdachte en het gegeven dat verdachte heeft gehandeld uit onmacht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een deels voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is, hoewel zijn vader hem meerdere keren had gezegd dat hij verdachte geen geld wilde geven, naar de woning van zijn vader gegaan omdat hij geld wilde hebben. Dat geld was bedoeld om verdachtes verslaving aan verdovende middelen te bekostigen. Verdachte heeft, nadat zijn vader hem niet binnen wilde laten, de ruit van de woning ingegooid en is de woning binnengegaan. Verdachte heeft daarop de portemonnee van zijn vader weggenomen en zijn vader mishandeld. Het moet voor [slachtoffer] een schokkende ervaring zijn geweest dat zijn eigen zoon met veel geweld inbreekt in zijn woning en dat hij door hem wordt beroofd en mishandeld. De eigen woning is een plaats waarbij men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Verdachte heeft met zijn handelen dit gevoel van veiligheid aangetast.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 24 januari 2019, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten;
- een psychologisch rapport van 14 december 2018, uitgebracht door H.E.W. Koornstra, psycholoog;
- een reclasseringsadvies van Tactus van 8 november 2018, uitgebracht door R. Mohr, reclasseringswerker.
Uit het psychologisch rapport volgt dat bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een licht verstandelijke beperking en een stoornis van de geestvermogens in de zin van een ernstige verslaving aan cocaïne, thans in vroege remissie. Deze gebrekkige ontwikkeling was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en was van invloed op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte.
Uit het rapport volgt dat er altijd teveel van verdachte is gevraagd en dat er te weinig structurering en ondersteuning was om zich staande te kunnen houden binnen een wereld die voor verdachte te onoverzichtelijk en ingewikkeld was. Hij raakte al op jonge leeftijd verslaafd om te ontsnappen aan het gevoel te falen maar bleef faalervaringen opdoen, omdat zijn kwetsbaarheid nooit erkend werd. Gelet hierop wordt geadviseerd verdachte de feiten slechts in verminderde mate toe te rekenen.
De kans op recidive wordt hoog ingeschat, zolang de onder de verslaving schuilende problematiek, waarbij verdachte feitelijk geen kansen krijgt, niet aangepakt is. Geadviseerd wordt verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk op te leggen strafdeel, onder behandeling te stellen van een instelling waar op het juiste
niveau ondersteuning en behandeling plaatsvindt. De behandeling dient niet alleen gericht te zijn op het probleemgedrag en de verslaving, maar ook op de onderliggende problematiek van verdachte. Daarbij moet het zelfbeeld versterkt worden en moet verdachte een andere coping aangeleerd krijgen. Het is van groot belang dat het bestaande reclasseringstoezicht gecontinueerd wordt om goed overzicht te behouden in de situatie.
Uit het reclasseringsrapport volgt dat, wanneer er geen interventies plaatsvinden, er sprake is van een gemiddeld tot hoog recidiverisico bij verdachte. De belangrijkste criminogene factoren zijn de verslavingsproblematiek, de omgangsvorm tussen vader en zoon (aangever en verdachte) en de denkpatronen van verdachte. Indirect spelen het ontbreken van een relatie, van een sociaal netwerk en van zinvolle dagbesteding en hebben van te weinig inkomsten ook een rol. Beschermende factoren zijn de hulpvraag van verdachte op het gebied van de verslavingsproblematiek en zijn houding ten opzichte van andere begeleiding/hulpverlening en begeleid wonen, waarbij hij intrinsiek gemotiveerd lijkt voor gedragsverandering. Om recidive te voorkomen is het nodig dat verdachte behandeld wordt voor zijn verslavingsproblematiek. Daarnaast is het belangrijk dat er gewerkt wordt aan het opbouwen van een steunend sociaal netwerk en het vinden en behouden van zinvolle dagbesteding.
Deskundige E. van der Pluijm, werkzaam bij Inforsa , heeft ter terechtzitting het rapport en advies van Tactus nader toegelicht. Verdachte is bij De Wending aangemeld voor een klinische opname, waar hij naar verwachting op korte termijn terecht zal kunnen. Omdat De Wending geen contract heeft met justitie adviseert de deskundige op dit moment een klinische opname niet als bijzondere voorwaarde aan verdachte op te leggen. Verdachte is gemotiveerd om mee te werken aan behandeling en begeleiding om op die manier van zijn verslaving af te komen. Verdachte zal gedurende zijn klinische opname zijn kamer aanhouden, zodat hij na de opname, in afwachting van plaatsing bij een begeleide of beschermde woonvorm, over een eigen woonruimte beschikt.
De deskundige heeft geadviseerd verdachte als bijzondere voorwaarden op te leggen het verplicht reclasseringstoezicht en het meewerken aan een traject bij een beschermde- en/of begeleide woonvorm.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte oprecht lijkt in zijn voornemen om zijn leven een andere wending te willen geven en bereid is mee te werken aan de bijzondere voorwaarden, zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
De rechtbank overweegt dat gelet op de ernst van het feit een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zou zijn. De rechtbank acht het, in belang van verdachte en de maatschappij, echter niet wenselijk dat verdachte opnieuw gedetineerd komt te zitten. Verdachte is inmiddels bezig zijn leven een andere wending te geven. Een detentie zou deze positieve lijn doorkruisen en teniet doen en verdachte zal daarmee ook zijn woonruimte kwijtraken, waardoor de kans op recidive onverminderd hoog zal blijven.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat een straf zoals geëist door de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar, passend met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals ter terechtzitting door de reclassering geadviseerd.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 77 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden voorwaarden en/of bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 3 jaren vast;
- stelt als voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
* zich binnen 3 dagen nadat dit vonnis is gewezen zal melden bij GGZ Reclassering Inforsa Utrecht op het adres Wittevrouwenkade 6 , 3512 CR Utrecht . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Verdachte werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zal verblijven in een, nader door de reclassering te bepalen, instelling voor
begeleid-/ beschermd wonen, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, voorzitter,
mrs. J.W. Veenendaal en L.M. Reijnierse, rechters,
in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 februari 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 oktober 2018 te [plaats] een portemonnee met inhoud (waaronder een geldbedrag), en elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen; en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die
, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer] bij de keel te pakken en/of naar de grond te werken en/of die [slachtoffer] in zijn gezicht, althans tegen zijn hoofd of zijn lichaam te slaan/stompen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht )