8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een deels voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is, hoewel zijn vader hem meerdere keren had gezegd dat hij verdachte geen geld wilde geven, naar de woning van zijn vader gegaan omdat hij geld wilde hebben. Dat geld was bedoeld om verdachtes verslaving aan verdovende middelen te bekostigen. Verdachte heeft, nadat zijn vader hem niet binnen wilde laten, de ruit van de woning ingegooid en is de woning binnengegaan. Verdachte heeft daarop de portemonnee van zijn vader weggenomen en zijn vader mishandeld. Het moet voor [slachtoffer] een schokkende ervaring zijn geweest dat zijn eigen zoon met veel geweld inbreekt in zijn woning en dat hij door hem wordt beroofd en mishandeld. De eigen woning is een plaats waarbij men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Verdachte heeft met zijn handelen dit gevoel van veiligheid aangetast.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 24 januari 2019, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten;
- een psychologisch rapport van 14 december 2018, uitgebracht door H.E.W. Koornstra, psycholoog;
- een reclasseringsadvies van Tactus van 8 november 2018, uitgebracht door R. Mohr, reclasseringswerker.
Uit het psychologisch rapport volgt dat bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een licht verstandelijke beperking en een stoornis van de geestvermogens in de zin van een ernstige verslaving aan cocaïne, thans in vroege remissie. Deze gebrekkige ontwikkeling was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en was van invloed op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte.
Uit het rapport volgt dat er altijd teveel van verdachte is gevraagd en dat er te weinig structurering en ondersteuning was om zich staande te kunnen houden binnen een wereld die voor verdachte te onoverzichtelijk en ingewikkeld was. Hij raakte al op jonge leeftijd verslaafd om te ontsnappen aan het gevoel te falen maar bleef faalervaringen opdoen, omdat zijn kwetsbaarheid nooit erkend werd. Gelet hierop wordt geadviseerd verdachte de feiten slechts in verminderde mate toe te rekenen.
De kans op recidive wordt hoog ingeschat, zolang de onder de verslaving schuilende problematiek, waarbij verdachte feitelijk geen kansen krijgt, niet aangepakt is. Geadviseerd wordt verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk op te leggen strafdeel, onder behandeling te stellen van een instelling waar op het juiste
niveau ondersteuning en behandeling plaatsvindt. De behandeling dient niet alleen gericht te zijn op het probleemgedrag en de verslaving, maar ook op de onderliggende problematiek van verdachte. Daarbij moet het zelfbeeld versterkt worden en moet verdachte een andere coping aangeleerd krijgen. Het is van groot belang dat het bestaande reclasseringstoezicht gecontinueerd wordt om goed overzicht te behouden in de situatie.
Uit het reclasseringsrapport volgt dat, wanneer er geen interventies plaatsvinden, er sprake is van een gemiddeld tot hoog recidiverisico bij verdachte. De belangrijkste criminogene factoren zijn de verslavingsproblematiek, de omgangsvorm tussen vader en zoon (aangever en verdachte) en de denkpatronen van verdachte. Indirect spelen het ontbreken van een relatie, van een sociaal netwerk en van zinvolle dagbesteding en hebben van te weinig inkomsten ook een rol. Beschermende factoren zijn de hulpvraag van verdachte op het gebied van de verslavingsproblematiek en zijn houding ten opzichte van andere begeleiding/hulpverlening en begeleid wonen, waarbij hij intrinsiek gemotiveerd lijkt voor gedragsverandering. Om recidive te voorkomen is het nodig dat verdachte behandeld wordt voor zijn verslavingsproblematiek. Daarnaast is het belangrijk dat er gewerkt wordt aan het opbouwen van een steunend sociaal netwerk en het vinden en behouden van zinvolle dagbesteding.
Deskundige E. van der Pluijm, werkzaam bij Inforsa , heeft ter terechtzitting het rapport en advies van Tactus nader toegelicht. Verdachte is bij De Wending aangemeld voor een klinische opname, waar hij naar verwachting op korte termijn terecht zal kunnen. Omdat De Wending geen contract heeft met justitie adviseert de deskundige op dit moment een klinische opname niet als bijzondere voorwaarde aan verdachte op te leggen. Verdachte is gemotiveerd om mee te werken aan behandeling en begeleiding om op die manier van zijn verslaving af te komen. Verdachte zal gedurende zijn klinische opname zijn kamer aanhouden, zodat hij na de opname, in afwachting van plaatsing bij een begeleide of beschermde woonvorm, over een eigen woonruimte beschikt.
De deskundige heeft geadviseerd verdachte als bijzondere voorwaarden op te leggen het verplicht reclasseringstoezicht en het meewerken aan een traject bij een beschermde- en/of begeleide woonvorm.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte oprecht lijkt in zijn voornemen om zijn leven een andere wending te willen geven en bereid is mee te werken aan de bijzondere voorwaarden, zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
De rechtbank overweegt dat gelet op de ernst van het feit een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zou zijn. De rechtbank acht het, in belang van verdachte en de maatschappij, echter niet wenselijk dat verdachte opnieuw gedetineerd komt te zitten. Verdachte is inmiddels bezig zijn leven een andere wending te geven. Een detentie zou deze positieve lijn doorkruisen en teniet doen en verdachte zal daarmee ook zijn woonruimte kwijtraken, waardoor de kans op recidive onverminderd hoog zal blijven.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat een straf zoals geëist door de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar, passend met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals ter terechtzitting door de reclassering geadviseerd.