ECLI:NL:RBMNE:2019:6625

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
705403-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en ontucht met minderjarige: strafzaak tegen verdachte

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 april 2019 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel en ontucht met een vijftienjarig meisje. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van het werven, vervoeren en faciliteren van seksuele handelingen met de minderjarige, die in de periode van januari tot maart 2018 betrokken was bij verschillende seksuele ontmoetingen tegen betaling. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 5 maart 2019, waarbij de officier van justitie, mr. A.M. Tromp, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.W. Dirkzwager, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging van mensenhandel niet volledig bewezen kon worden, omdat het vereiste oogmerk van uitbuiting ontbrak. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan ontuchtige handelingen met de minderjarige, die onder de wettelijke bescherming viel. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 90 dagen op, waarvan 87 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding gevorderd, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de onderbouwing ontbrak. De rechtbank benadrukte de noodzaak van bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting en de verantwoordelijkheden van volwassenen in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/705403-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 april 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1994 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 maart, waarbij de strafzaak tegen verdachte gelijktijdig, maar niet gevoegd, is behandeld met de strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (16/659308-18). Op 19 maart 2019 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen verdachte en mr. C.W. Dirkzwager, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. J.Th.A. Bos, namens de benadeelde partij [minderjarige] , naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 26 januari 2018 tot en met 2 maart 2018, althans de maanden januari 2018 tot en met maart 2018, te Zaandam en/of te Loenen aan de Vecht en/of te Amsterdam en/of elders in Nederland, samen met een ander, zich ten aanzien van [minderjarige] schuldig heeft gemaakt aan verschillende vormen van mensenhandel;
feit 2:in de periode van 28 januari 2018 tot en met 8 februari 2018, althans in de maanden januari 2018 en/of februari 2018, te Amersfoort met de minderjarige [minderjarige] (geboren [geboortedatum 2] -2002) ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Daartoe heeft zij onder andere verwezen naar de aangifte van [minderjarige] en de verklaring van verdachte zelf. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde inhoudende – kort gezegd – onderdeel sub 2
(ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis: deze ‘sub’s’ – ook hierna – zien op de wettekst van artikel 273f Sr)van de ten laste gelegde mensenhandel heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het vereiste oogmerk van uitbuiting ontbreekt. Zij heeft dan ook geconcludeerd dat verdachte voor dit onderdeel dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het tevens onder 1 ten laste gelegde onderdeel sub 5, betreffende het vervoeren van het slachtoffer en het in contact brengen van het slachtoffer met een (nieuwe) klant, heeft de officier van justitie aangevoerd dat dit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde mensenhandel het volgende aangevoerd.
Zij heeft zich op het standpunt gesteld, met de officier van justitie, dat het oogmerk van uitbuiting niet bewezen kan worden. Dit onderdeel is vereist voor een bewezenverklaring van sub 2 van de onder feit 1 ten laste gelegde mensenhandel en de raadsvrouw heeft derhalve verzocht haar cliënt vrij te spreken van dit onderdeel. Ten aanzien van het onderdeel sub 5, tevens onder 1 ten laste gelegd, heeft zij zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat haar cliënt [minderjarige] ertoe heeft gebracht, in de zin van artikel 273f Wetboek van Strafrecht (Sr), zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen. Zij verzoekt dan ook voor dit onderdeel haar cliënt vrij te spreken. Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet is komen vast te staan dat verdachte het feit in bewuste en nauwe samenwerking met de, reeds veroordeelde, [veroordeelde] heeft gepleegd. De raadsvrouw heeft voor dit onderdeel partieel vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging aangevoerd dat bewezen kan worden dat de ontuchtige handelingen, zijnde het seksueel binnendringen, in de op de tenlastelegging genoemde periode van 28 januari 2018 tot en met 8 februari 2018 twee keer hebben plaatsgevonden. Daarnaast hebben deze plaatsgevonden op 26 januari 2018.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen ten aanzien van beide feiten
De rechtbank stelt vast dat de raadsvrouw per saldo op onderdelen van het tenlastegelegde vrijspraak heeft bepleit. Na te noemen bewezenverklaring ziet op die onderdelen waarvoor geen vrijspraak is bepleit. Bovendien is op die onderdelen sprake van een bekennende verklaring van verdachte. De rechtbank zal daarom, conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen: [1]
- geboorteakte [minderjarige] ; [2]
- het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [minderjarige] van 25 april 2018; [3]
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 maart 2019. [4]
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
4.3.2.1. Overwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Artikel 273f Sr – lid 1 sub 2
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem onder sub 2 ten laste gelegde gedragingen, nu het oogmerk van uitbuiting ontbreekt. De verdachte zal ten aanzien van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Artikel 273f Sr – lid 1 sub 5
Het onder feit 1 ten laste gelegde artikel 273f lid 1 sub 5 Sr ziet op de bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting door anderen en op het profiteren daarvan. Een minderjarige op enigerlei wijze faciliteren tot een rol in de prostitutie is strafbaar, onafhankelijk van de wil van de minderjarige. Hierbij is niet van belang of een verdachte bekend is met de minderjarigheid van het slachtoffer, aangezien de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel is. Ook is voor sub 5 niet vereist dat bij verdachte het oogmerk van uitbuiting aanwezig was. Door het tewerkstellen, bijvoorbeeld door het faciliteren, van minderjarigen in de prostitutie is er in het algemeen sprake van een grote inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de minderjarige.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat haar cliënt [minderjarige] ertoe heeft gebracht, in de zin van artikel 273f lid 1 sub 5 Sr, zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat aan de eisen die worden gesteld aan bemiddeling, in de zin van artikel 273f, in de onderhavige zaak niet wordt voldaan. Zij verwijst naar de rechtspraak van de Hoge Raad waarin meerdere elementen worden toegeschreven aan deze strafbare vorm van bemiddeling. [5]
De rechtbank erkent dat in de door de raadsvrouw aangehaalde jurisprudentie meerdere elementen worden geschaard onder de strafbaar geachte bemiddeling voor de exploitatie van een minderjarige in die zaak. Niet is gezegd dat deze elementen een cumulatief minimumvereiste vormen, waaraan strafbare facilitering in het kader van mensenhandel moet voldoen. De rechtbank overweegt dat in de onderhavige zaak het zwaartepunt ligt bij een ander bestanddeel van artikel 273f lid 1 sub 5 Sr, te weten het ondernemen van enige handelingen waarvan verdachte wist dat het slachtoffer zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen. De verdachte heeft het nummer van [minderjarige] gekregen van haar pooier [veroordeelde] via de chatservice Telegram en heeft daarna via Whatsapp contact met haar opgenomen om af te spreken. Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte] (
hierna: [medeverdachte]) in contact gebracht met [minderjarige] , door haar telefoonnummer aan hem door te geven, waarna tussen [medeverdachte] en [minderjarige] een seksafspraak tot stand kwam. Vervolgens heeft verdachte [minderjarige] op 28 januari 2018 opgehaald in Loenen aan de Vecht en gebracht naar het hotel in Zaandam waar vervolgens seks tegen betaling heeft plaatsgevonden met [minderjarige] en verdachte en vervolgens tussen [minderjarige] en [medeverdachte] . Door verdachte is eerder overeenkomstig deze gang van zaken verklaard en dit heeft hij ter terechtzitting bevestigd.
Conclusie
Door te handelen zoals hiervoor beschreven heeft verdachte handelingen ondernomen waarvan hij wist dat [minderjarige] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Op grond van al het bovenstaande acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte zich op 28 januari 2018 schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel van [minderjarige] die op dat moment de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, zoals dat hieronder bewezen is verklaard.
Medeplegen
De rechtbank is, met de raadsvrouw, van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte het feit in nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft begaan. Verdachte zal daarom van het ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.
4.3.2.1. Overwegingen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Feit 2 – ontuchtige handelingen
Hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd, is strafbaar gesteld in artikel 245 Sr. In dit wetsartikel staat de bescherming van de seksuele integriteit van jeugdigen tussen de 12 en 16 jaar centraal. De achterliggende gedachte is – kort gezegd – dat personen in die leeftijdscategorie in zijn algemeenheid of op een bepaald moment hun grenzen in dit opzicht niet of in onvoldoende mate kunnen bewaken en de draagwijdte van hun gedragingen niet overzien. De wetgever heeft met het oog daarop de leeftijd in deze delictsomschrijving geobjectiveerd. Zoals de Hoge Raad eerder heeft overwogen, [6] gaat het bij zedendelicten als het onderhavige om een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming van jeugdigen, die juist ook moeten worden beschermd tegen verleidingen die van henzelf kunnen uitgaan.
De delictsomschrijving bevat de term "ontuchtige handelingen", waarmee seksuele handelingen worden bedoeld die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.
Verdachte heeft op drie momenten een afspraak gemaakt met de toen 15-jarige [minderjarige] om seks met haar te hebben tegen betaling. Na WhatsAppcontact komen zij tot een afspraak op 26 januari 2018, een zogenaamde ‘cardate’, waarbij verdachte tegen betaling seks heeft met [minderjarige] . Op 28 januari haalt verdachte haar op en brengt hij haar naar een hotel in Zaandam. Daar hebben verdachte en zijn vriend [medeverdachte] tegen betaling seks met haar. Op 8 februari 2018 heeft verdachte hetzelfde hotel geboekt en ook toen hebben zij seks met elkaar gehad.
De seksuele handelingen zijn, in het licht van alle beschreven omstandigheden, waaronder het feit dat deze tegen betaling hebben plaatsgevonden, ernstig in strijd met de sociaal-ethische norm.
Verdachte heeft derhalve meerdere malen ontuchtige handelingen met [minderjarige] gepleegd, bestaande uit het seksueel binnendringen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 28 januari 2018, te Zaandam, ten aanzien van [minderjarige] (geboren op [geboortedatum 2] 2002),
(sub 5°)
enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte wist dat die [minderjarige] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen, terwijl die [minderjarige] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
hebbende hij, verdachte, die [minderjarige] in contact gebracht met een nieuwe klant die seksuele handelingen met [minderjarige] wilde verrichten tegen betaling en die [minderjarige] naar voormelde klant toegebracht per auto.
2.
op tijdstippen gelegen in de maanden januari 2018 en februari 2018, te Zaandam en/of elders in Nederland, met [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft verdachte zich meermalen door die [minderjarige] laten pijpen/oraal bevredigen en heeft verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [minderjarige] gebracht.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie het feit wordt gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het beroep van de verdediging op afwezigheid van alle schuld
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld, omdat de verdachte niet wist dat aangeefster vijftien jaar oud was. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte op grond van na te melden omstandigheden verontschuldigbaar heeft gedwaald over de daadwerkelijke leeftijd van aangeefster.
De raadsvrouw heeft uiteengezet dat een beroep op dwaling omtrent de leeftijd slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zal slagen, en heeft bepleit dat in de onderhavige zaak hiervan sprake is. Zij heeft hiertoe gesteld dat de verdachte, gezien de uiterlijke verschijning van [minderjarige] zoals zichtbaar op haar WhatsAppfoto , er vanuit kon gaan dat [minderjarige] meerderjarig was. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat [minderjarige] nooit heeft verteld dat zij nog op de middelbare school zat en dat zij indien gevraagd naar haar ID een vervalst exemplaar zou hebben laten zien.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betwist dat de verdachte een beroep op afwezigheid van alle schuld toekomt. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een strafbare dader is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat bij de verdachte geen sprake is geweest van een zodanig verontschuldigbare dwaling ten aanzien van de leeftijd van aangeefster dat dit tot ontslag van rechtsvervolging zou moeten leiden, zodat dit verweer wordt verworpen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht voldoende is dat komt vast te staan dat de minderjarige tussen de twaalf en zestien jaar oud was. Die leeftijd is geobjectiveerd, wat betekent dat het voor een bewezenverklaring niet van belang is of de verdachte wist dat aangeefster minderjarig was. De bescherming van de lichamelijke integriteit van minderjarigen staat immers centraal in artikel 245 Sr en strekt zich ook uit tot eventuele door de minderjarige zelf geïnitieerde gedragingen. Dit betekent dat de verdachte een vérstrekkende onderzoeksplicht had om achter de werkelijke leeftijd van aangeefster te komen. Wil een beroep op dwaling omtrent de leeftijd slagen, dan is noodzakelijk dat gesproken kan worden van het volledig ontbreken van verwijtbare onwetendheid bij de verdachte over de ware leeftijd van aangeefster. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak geen sprake.
De verdachte heeft het nummer van [minderjarige] gekregen via de chatservice Telegram en heeft daarna via Whatsapp contact met haar opgenomen om af te spreken. Hij heeft ervoor gekozen om seks te hebben met een meisje dat hij niet of nauwelijks kende en waarvan hij wist dat zij jonger was dan hijzelf. Verdachte heeft genoegen genomen met de mededeling dat zij drieëntwintig jaar oud was. Het had op de weg van de verdachte gelegen meer onderzoek te verrichten naar haar werkelijke leeftijd, bijvoorbeeld door naar haar legitimatiebewijs te vragen. Het feit dat zij dan mogelijkerwijs een vervalst identificatiebewijs zou hebben gegeven, betekent niet dat verdachte niet naar haar legitimatiebewijs had moeten vragen. Door in de gegeven omstandigheden slechts af te gaan op de informatie van aangeefster en zijn eigen inschatting, heeft de verdachte niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht die in deze situatie op hem rustte. Daarbij is van belang dat de rechtbank het een feit van algemene bekendheid acht dat uiterlijke kenmerken nooit absolute zekerheid omtrent iemands leeftijd kunnen verschaffen. Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt dan ook verworpen.
Er zijn ook overigens geen andere feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie gevorderde straf buitenproportioneel is.
De raadsvrouw heeft verzocht mee te laten wegen in de strafoplegging dat op grond van artikel 167a Wetboek van Strafvordering gewicht wordt toegekend aan de mening van het slachtoffer bij de vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie. [minderjarige] heeft bij de politie verklaard dat ze niet zou willen dat verdachte vervolgd werd. Dit zou volgens de raadsvrouw onder andere voortvloeien uit het feit dat [minderjarige] en verdachte een bijzondere relatie hadden en de wens om af te spreken wederzijds was nu [minderjarige] ook zelf met verdachte contact opnam om af te spreken.
De verdediging heeft verzocht om te kiezen voor de modaliteit van een taakstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
De raadsvrouw heeft tevens de aandacht gevraagd voor de mogelijke consequenties van een veroordeling voor het verkrijgen dan wel verliezen van zijn Verklaring Omtrent het Gedrag (
hierna: VOG). Zij heeft hiertoe aangevoerd dat er een groot risico bestaat dat hij deze, gezien zijn huidige baan als taxichauffeur, zal verliezen en zij heeft verzocht in het vonnis op te nemen dat het gezien de feiten en omstandigheden van de onderhavige zaak onevenredig zou zijn dat haar cliënt zijn VOG zou verliezen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van een vijftienjarig meisje en ontucht met hetzelfde meisje. De verdachte heeft via WhatsApp een afspraak met het meisje gemaakt en zonder daadwerkelijk onderzoek te doen naar haar leeftijd meerdere malen tegen betaling seksueel contact met haar gehad. Daarnaast heeft hij haar telefoonnummer doorgegeven aan medeverdachte [medeverdachte] , die tevens seksueel contact met haar heeft gehad tegen betaling. Hij heeft dit contact verder gefaciliteerd door haar op te halen en naar het hotel te brengen waar de seksafspraak heeft plaatsgevonden. Hij heeft zich daarmee tevens schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [minderjarige] . De rechtbank overweegt hierbij dat de handelingen van verdachte wetstechnisch kwalificeren als mensenhandel, maar zij neemt in haar overweging mee dat zijn rol beperkt is gebleven, hetgeen ook volgt uit de bewezenverklaarde pleegperiode van één dag voor dit feit.
Kinderen van beneden de zestien jaar verdienen een grote mate van bescherming. Die mate van bescherming is zo groot dat ook sprake is van ontucht als, zoals in dit geval, door de verdachte wordt gereageerd op een advertentie voor seks die op internet geplaatst is en het initiatief dus van de minderjarige lijkt uit te gaan. Dat de verdachte in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat het meisje meerderjarig was, doet aan het strafbare karakter van zijn handelen niet af. Minderjarigen, en hun seksuele integriteit, dienen in dit opzicht in alle omstandigheden beschermd te worden, ook tegen de consequenties van hun eigen gedragingen. Daarom is de wetenschap van de verdachte over de leeftijd van de minderjarige voor een bewezenverklaring onder artikel 245 Sr niet relevant.
Het 15-jarige meisje bleek al gedurende langere tijd slachtoffer te zijn van mensenhandel. De dader is inmiddels onherroepelijk veroordeeld. De rechtbank houdt er rekening mee dat de verdachte hiervan niet op de hoogte was en hier ook geen (verdere) rol bij heeft gespeeld. De verdachte heeft desondanks door zijn handelen wel een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het jeugdige slachtoffer.
De rechtbank acht van belang de omstandigheid dat uit het strafdossier niet kan worden afgeleid dat verdachte bewust op zoek was naar een seksafspraak met een meisje dat jonger was dan 16 jaar en ook niet dat verdachte wist of vermoedde dat het meisje met wie hij betaalde seks had jonger dan 16 jaar was. Er zijn geen omstandigheden kenbaar geworden die hem argwanend hadden moeten maken, zoals de manier waarop de afspraak werd gemaakt, de situatie waar de afspraak plaatsvond of het gedrag van het meisje.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder voor soortelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsrapport van 19 februari 2019 betreffende verdachte, opgesteld door reclasseringswerker K. Holterman, waarin wordt geconcludeerd dat er sprake is van een laag recidiverisico en waaruit blijkt dat de rapporteur geen aanleiding ziet tot het opleggen van reclasseringstoezicht.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met hetgeen in vergelijkbare gevallen is opgelegd. De Hoge Raad heeft inmiddels geoordeeld dat de opvatting dat artikel 22b, derde lid, Sr, de oplegging van een taakstraf uitsluitend toelaat indien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van “substantiële” duur wordt opgelegd, onjuist is. [7] Ook een taakstraf met een (zeer) korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf behoort derhalve tot de wettelijke mogelijkheden die de rechter ter beschikking staan bij de bepaling van de op te leggen straf.
De rechtbank ziet in de vergelijkbare gevallen, en alle specifieke omstandigheden van de onderhavige zaak, aanleiding om in strafmatigende zin af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Daarnaast acht de rechtbank de maximale taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden. De rechtbank komt tot een andere straf dan door de officier van justitie geëist, door de specifieke omstandigheden van dit geval. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat het de wens is van de raadsvrouw te benadrukken dat het hier een atypische zedenzaak betreft, acht de rechtbank het niet wenselijk een uitspraak te doen over de eventuele uitgifte van een VOG-verklaring, nu dit de kaders van het strafgeding te buiten treedt.

9.BENADEELDE PARTIJ

De benadeelde partij [minderjarige] heeft een schadebedrag gevorderd van in totaal € 4.000,-. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade. De benadeelde partij heeft gevorderd dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en gevorderd aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering op het standpunt gesteld dat de immateriële schade geleden door het slachtoffer moeilijk is te schatten, ook gezien de reeds toegekende vergoeding voor de immateriële schade aan het slachtoffer in de zaak waarin [veroordeelde] is veroordeeld voor uitbuiting van [minderjarige] . Daarnaast laat de onderbouwing te wensen over. De officier van justitie heeft verzocht een schadevergoeding voor de immaterieel geleden schade toe te kennen tot een bedrag van € 1000,-, met het verzoek de verplichting tot betaling van dit bedrag hoofdelijk op te leggen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering te summier is onderbouwd. De geleden immateriële schade en hieraan bijdragende omstandigheden zijn niet duidelijk, noch zijn deze onderbouwd. Als wel een bedrag wordt toegekend dient dit volgens de raadsvrouw te worden gematigd tot een lager bedrag dan de door de officier van justitie genoemde € 1000,-.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door de benadeelde partij ingediende vordering als volgt.
De vordering is ter terechtzitting toegelicht door de advocaat van de benadeelde partij. Ondanks deze toelichting is de schade op geen enkele manier onderbouwd. In antwoord op vragen van de rechtbank heeft de advocaat de schade niet duidelijk kunnen omschrijven en heeft hij aangegeven dat de immateriële schade een bedrag van €2.000,-, €5.000,- of €10.000,- zou kunnen omvatten. Dit is geen toereikende onderbouwing van de vordering, temeer niet nu aan het slachtoffer immateriële schadevergoeding is toegekend in de zaak waarin [veroordeelde] is veroordeeld voor haar uitbuiting. Op deze wijze vormt het een onevenredige belasting van het strafgeding om de vordering in deze zaak verder te onderzoeken.
De rechtbank zal dan ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering desgewenst aan de orde stellen in een procedure bij de burgerlijke rechter.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 245 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar.
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
90 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht in deze zaak, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
87 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis.
Benadeelde partij
  • verklaart [minderjarige] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mrs. A.R. Creutzberg en D. Riani el Achhab, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 april 2019.
mr. A.R. Creutzberg is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 26 januari 2018 tot en met 2 maart 2018, althans in of omstreeks de periode omvattende de maand(en) januari 2018 tot en met maart 2018, te Zaandam, (althans) in de gemeente Zaanstad, en/of te Loenen aan de Vecht, (althans) in de gemeente Stichtse Vecht en/of te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten [minderjarige] (geboren op [geboortedatum 2] 2002),
(sub 2°)
telkens
-heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [minderjarige] , terwijl die [minderjarige] de leeftijd van zestien jaren, in elk geval van achttien jaren nog niet had bereikt,
en/of
(sub 5°)
telkens
- ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [minderjarige] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens)wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [minderjarige] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen, terwijl die [minderjarige] de leeftijd van zestien jaren, in elk geval van achttien jaren nog niet had bereikt,
hebbende en/of zijnde hij verdachte, en/of zijn mededader(s), (telkens) die [minderjarige] in contact gebracht met (een) (nieuwe) klant(en) die seksuele handelingen met [minderjarige] wilde verrichten tegen betaling en/of die [minderjarige] (vervolgens) naar voormelde klant(en) toegebracht (per auto) en/of bij (een) klant(en) opgehaald;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 28 januari 2018 tot en met 8 februari 2018, (althans) in of omstreeks de maand(en) januari 2018 en/of februari 2018, te Zaandam, (althans) in de gemeente Zaanstad, en/of (elders) in Nederland, met [minderjarige] geboren op [geboortedatum 2] 2002, die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft verdachte zich meermalen, althans eenmaal, door die [minderjarige] laten pijpen/oraal bevredigen en/of heeft verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [minderjarige] gebracht/geduwd.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd 2018026607 (
2.Bijlage bij proces-verbaal minderjarigheid [minderjarige] d.d. 19 februari 2019, [verbalisant] , p. 82-83
3.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [minderjarige] d.d. 25 april 2018, p. 1096-1099.
4.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 5 maart 2019.
5.Conclusie Advocaat-Generaal Jörg 7 april 2009, ECLI:NL:PHR:2009:BI0520.
6.HR 20 januari 1959, NJ 1959, 102.
7.Hoge Raad 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:202 (