ECLI:NL:RBMNE:2019:6624

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
659309-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige in een trio-setting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van ontuchtige handelingen met een vijftienjarig meisje. De verdachte, geboren in 2000, heeft in de periode van 25 januari 2018 tot en met 2 maart 2018, samen met een medeverdachte, ontuchtige handelingen gepleegd met de minderjarige, die in 2002 is geboren. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats achter gesloten deuren op 5 maart 2019, waarbij de officier van justitie, mr. A.M. Tromp, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. R. Lonterman, hun standpunten naar voren brachten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en dat de bewijsvoering voldoende is om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft de ontuchtige handelingen als ernstig in strijd met de sociaal-ethische norm beoordeeld, vooral gezien de context van de handelingen die plaatsvonden in een trio-setting. De verdachte heeft meerdere keren met de minderjarige afgesproken om seksuele handelingen te verrichten, waarbij ook een financiële vergoeding was betrokken.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van ontuchtige handelingen, bestaande uit het seksueel binnendringen van de minderjarige. De rechtbank heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het geringe leeftijdsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer, en heeft uiteindelijk een taakstraf van 120 uren opgelegd, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659309-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 april 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2000 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden op 5 maart 2019. Op 19 maart 2019 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen verdachte en mr. R. Lonterman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(primair)
in de periode van 25 januari 2018 tot en met 2 maart 2018, althans in de maanden januari 2018 tot en met maart 2018, te Amsterdam samen met een ander met de minderjarige [minderjarige] (geboren [geboortedatum 2] -2002) ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen dan wel(subsidiair)
medeplichtig is geweest aan het plegen van deze handelingen door [medeverdachte] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen ten aanzien van beide feiten
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank acht het primaire feit wettig en overtuigend bewezen en volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen: [1]
- geboorteakte [minderjarige] ; [2]
- het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [minderjarige] van 25 april 2018; [3]
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 maart 2019. [4]
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
Hetgeen verdachte ten laste is gelegd, is strafbaar gesteld in artikel 245 Sr. In dit wetsartikel staat de bescherming van de seksuele integriteit van jeugdigen tussen de 12 en 16 jaar centraal. De achterliggende gedachte is - kort gezegd - dat personen in die leeftijdscategorie in zijn algemeenheid of op een bepaald moment hun grenzen in dit opzicht niet of in onvoldoende mate kunnen bewaken en de draagwijdte van hun gedragingen niet overzien. De wetgever heeft met het oog daarop de leeftijd in deze delictsomschrijving geobjectiveerd. Zoals de Hoge Raad eerder heeft overwogen, [5] gaat het bij zedendelicten als het onderhavige om een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming van jeugdigen, die juist ook moeten worden beschermd tegen verleidingen die van henzelf kunnen uitgaan.
De delictsomschrijving bevat de term "ontuchtige handelingen", waarmee seksuele handelingen worden bedoeld die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.
Verdachte heeft driemaal met de 15-jarige [minderjarige] afgesproken om seks met haar te hebben tegen betaling. Alle drie de keren heeft verdachte via Whatsapp de afspraak met [minderjarige] gemaakt en alle afspraken waren in de vorm van een trio-afspraak tezamen met de medeverdachte [medeverdachte] .
De eerste keer, op 25 januari 2018, heeft verdachte meerdere seksuele handelingen met [minderjarige] verricht terwijl medeverdachte [medeverdachte] toekeek. Ten aanzien van de tweede afspraak op 2 februari 2018, heeft verdachte verklaard, overeenkomstig [medeverdachte] en [minderjarige] , dat alle ten laste gelegde ontuchtige handelingen zijn verricht. De derde keer, op 2 maart 2018, hebben geen van de ten laste gelegde gedragingen plaatsgevonden.
De seksuele handelingen zijn, in het licht van alle beschreven omstandigheden, waaronder het feit dat deze tegen betaling en in een trio-setting hebben plaatsgevonden, ernstig in strijd met de sociaal-ethische norm.
Op grond van het hiervoor overwogene heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van ontuchtige handelingen met [minderjarige] , bestaande uit het seksueel binnendringen.
Medeplegen
De rechtbank overweegt, zoals hierboven uiteengezet, dat de ontuchtige handelingen plaats hebben gevonden in de context van een trio tussen verdachte, [medeverdachte] en [minderjarige] . De rechtbank is van oordeel dat in een situatie als deze sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking van verdachte en [medeverdachte] dat kan worden gesproken van medeplegen. Weliswaar heeft verdachte het initiatief genomen tot het maken van de trio-afspraken, maar [medeverdachte] had eveneens een groot aandeel daarin, de eerste keer als toeschouwer en de tweede keer ook als deelnemer. De afspraken werden via WhatsApp gemaakt door verdachte, die ook de eerste keer het bedrag bepaalde. De tweede keer handelde [medeverdachte] de betaling verder af door het te betalen bedrag bepaalde en het geld werd voor [minderjarige] in de woning van [medeverdachte] op tafel gelegd. De rechtbank acht verdachte dan ook schuldig aan het medeplegen van ontuchtige handelingen, bestaande uit het seksueel binnendringen, van de minderjarige [minderjarige] , op 25 januari 2018 en 2 februari 2018.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen gelegen in de periode van 25 januari tot en met 2 februari 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [minderjarige] , hebbende verdachte en/of verdachtes mededader zich meermalen door die [minderjarige] laten pijpen/oraal bevredigen en de penis in de vagina van die [minderjarige] gebracht en gelikt aan de vagina van die [minderjarige] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van het met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het beroep van de verdediging op afwezigheid van alle schuld
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld, omdat de verdachte niet wist dat aangeefster vijftien jaar oud was. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte op grond van na te melden omstandigheden verontschuldigbaar heeft gedwaald over de daadwerkelijke leeftijd van aangeefster.
De raadsman heeft uiteengezet dat een beroep op dwaling omtrent de leeftijd slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zal slagen, en heeft bepleit dat in deze zaak hiervan sprake is. Hij heeft hiertoe gesteld dat de onderzoeksplicht die geldt in zaken zoals deze weliswaar zwaar is, maar dat zijn cliënt voorafgaand aan de eerste afspraak onderzoek heeft verricht en vragen heeft gesteld. Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat zijn cliënt gezien de uiterlijke verschijning van [minderjarige] en het feit dat zij leeftijdsgenoten zijn, ervan uit kon gaan dat [minderjarige] meerderjarig was.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betwist dat de verdachte een beroep op afwezigheid van alle schuld toekomt. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een strafbare dader is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat bij de verdachte geen sprake is geweest van een zodanig verontschuldigbare dwaling ten aanzien van de leeftijd van aangeefster dat dit tot ontslag van rechtsvervolging zou moeten leiden, zodat dit verweer wordt verworpen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht voldoende is dat komt vast te staan dat de minderjarige tussen de twaalf en zestien jaar oud was. Die leeftijd is geobjectiveerd, wat betekent dat het voor het kunnen komen tot een bewezenverklaring niet van belang is of de verdachte wist dat aangeefster minderjarig was. De bescherming van de lichamelijke integriteit van minderjarigen staat immers centraal in artikel 245 Sr en strekt zich ook uit tot eventuele door de minderjarige zelf geïnitieerde gedragingen. Dit betekent dat de verdachte een vérstrekkende onderzoeksplicht had om achter de werkelijke leeftijd van aangeefster te komen. Wil een beroep op dwaling omtrent de leeftijd slagen, dan is noodzakelijk dat gesproken kan worden van het volledig ontbreken van verwijtbare onwetendheid bij de verdachte over de ware leeftijd van aangeefster. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak geen sprake.
De verdachte heeft het nummer van [minderjarige] gekregen via de chatservice Telegram en heeft daarna via Whatsapp contact met haar opgenomen om af te spreken. Zij heeft ervoor gekozen om seks te hebben met een meisje dat zij niet of nauwelijks kende, terwijl zij kon vermoeden dat de situatie rondom [minderjarige] zorgwekkend was. Niet alleen was haar bekend dat [minderjarige] een pooier had, maar ook dat deze [minderjarige] dreigde te slaan als zij niet voldoende presteerde. Verdachte heeft genoegen genomen met de enkele mededeling van [minderjarige] dat zij achttien jaar oud was. Het had op de weg van verdachte gelegen meer onderzoek te doen naar haar werkelijke leeftijd, bijvoorbeeld door naar haar legitimatiebewijs te vragen. Door in de gegeven omstandigheden slechts af te gaan op de informatie van [minderjarige] en op haar eigen inschatting, heeft de verdachte niet voldaan aan de onderzoeksplicht die op haar rustte. Het feit dat verdachte en [minderjarige] niet veel in leeftijd verschillen doet aan deze zware plicht niet af. Daarbij is van belang dat de rechtbank het een feit van algemene bekendheid acht dat uiterlijke kenmerken nooit absolute zekerheid omtrent iemands leeftijd kunnen verschaffen. Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt dan ook verworpen.
Er zijn ook overigens geen andere feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie
bewezen geachte te veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van 4 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat in deze zaak kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf. De raadsman voert hiertoe aan dat de omstandigheden van het geval (het geringe leeftijdsverschil, de jeugdigheid en kwetsbaarheid van de verdachte en de vriendschappelijke relatie die tussen verdachte en [minderjarige] was gegroeid) aanleiding zouden moeten geven om te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van ontucht met een vijftienjarig meisje. Zij heeft op 25 januari 2018 en 2 februari 2018, in een trio-setting met [medeverdachte] , meerdere seksuele handelingen met [minderjarige] verricht, waarbij seksueel is binnengedrongen bij [minderjarige] en waarbij verdachte zich oraal heeft laten bevredigen door haar en zij [minderjarige] ook oraal bevredigd heeft. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan medeplegen van ontuchtige handelingen, bestaande uit het seksueel binnendringen, van een minderjarige.
Kinderen van beneden de zestien jaar verdienen een grote mate van bescherming. Die mate van bescherming is zo groot dat ook sprake is van ontucht als, zoals in dit geval, door de verdachte wordt gereageerd op een advertentie voor seks die op internet geplaatst is en het initiatief dus van de minderjarige lijkt uit te gaan. Dat de verdachte in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat het meisje meerderjarig was, doet aan het strafbare karakter van zijn handelen niet af. Minderjarigen, en hun seksuele integriteit, dienen in dit opzicht in alle omstandigheden beschermd te worden, ook tegen de consequenties van hun eigen gedragingen. Daarom is de wetenschap van de verdachte over de leeftijd van de minderjarige voor een bewezenverklaring onder artikel 245 Sr niet relevant.
Het 15-jarige meisje bleek al gedurende langere tijd slachtoffer te zijn van mensenhandel. De dader is inmiddels onherroepelijk veroordeeld. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte hierbij geen rol heeft gespeeld. Verdachte heeft desondanks door haar handelen wel een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het jeugdige slachtoffer.
De rechtbank weegt de volgende omstandigheden in strafverminderende zin mee.
De rechtbank acht van belang de omstandigheid dat uit het strafdossier niet kan worden afgeleid dat verdachte bewust op zoek was naar een seksafspraak met een meisje dat jonger was dan 16 jaar en ook niet dat verdachte wist of vermoedde dat het meisje met wie zij betaalde seks had jonger dan 16 jaar was. Daarnaast is er sprake van een jeugdige verdachte met een gering leeftijdsverschil met het slachtoffer. De rechtbank neemt dit geringe leeftijdsverschil in het voordeel van verdachte mee. Verder betreft het hier een kwetsbare verdachte, die zelf bepaald geen probleemloze jeugd heeft gehad en ter terechtzitting heeft aangegeven in een vrijwillig kader actief met haar problematiek aan de slag te willen gaan. Ook neemt de rechtbank in ogenschouw dat het feit meer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden zodat de berechting van deze minderjarige verdachte te laat plaatsvindt. Zij heeft deze lange periode in onzekerheid gezeten over haar eigen toekomst en die van haar vriend en voelt zich er schuldig over dat zij hem in deze situatie heeft gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden, gekeken naar de ernst van het feit, niet kunnen leiden tot de conclusie dat kan worden volstaan met een enkele schuldigverklaring zonder oplegging van straf, zoals door de raadsman verzocht. De ernstige inbreuk op de integriteit van het slachtoffer en het feit dat verdachte met haar handelen de uitbuitingssituatie mede in stand hield, neemt de rechtbank verdachte kwalijk. De verdachte had, ondanks haar jeugdige leeftijd, beter kunnen en moeten weten.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft over verdachte een rapport met de datum 26 februari 2019 opgesteld. In dit rapport, opgemaakt door [raadsonderzoeker 1] , raadsonderzoeker, komt naar voren dat niet wordt verwacht dat verdachte zal meewerken aan het opleggen van een eventuele maatregel en dat indien toch hiervoor wordt gekozen dit naar alle waarschijnlijkheid zal resulteren in een terugmelding. De rapporteur heeft derhalve geadviseerd mogelijke hulpverlening niet in een gedwongen kader vorm te geven. Ten aanzien van een mogelijke strafoplegging heeft de rapporteur geadviseerd om een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, nu het niet passend wordt geacht verdachte in een jeugdgevangenis te plaatsen.
Ter terechtzitting heeft [raadsonderzoeker 2] , raadsonderzoeker van de Kinderbescherming, de rapportage toegelicht. Zij heeft de conclusie onderschreven dat een eventuele behandeling alleen passend zou zijn in een vrijwillig kader. Verder heeft zij aangegeven dat zij contact heeft gehad met bovengenoemde [raadsonderzoeker 1] en dat de vrijwillige behandeling voor verdachte is georganiseerd. Het gaat daarbij om sporttherapie door Inforsa. Ter terechtzitting heeft verdachte toegezegd zich in te zetten voor deze behandeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte niet eerder voor soortelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank ziet in de vergelijkbare gevallen, en alle specifieke omstandigheden van de onderhavige zaak, aanleiding om in strafmatigende zin af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende, acht de rechtbank een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. De rechtbank komt tot een andere straf dan door de officier van justitie geëist, door de specifieke omstandigheden van dit geval. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

9.BENADEELDE PARTIJ

De benadeelde partij [minderjarige] heeft een schadebedrag gevorderd van in totaal € 4.000,-. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade. De benadeelde partij heeft gevorderd dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en gevorderd aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering op het standpunt gesteld dat de vordering niet is gerechtvaardigd gezien de draagkracht van verdachte. De officier van justitie heeft verzocht een schadevergoeding voor de immateriële schade toe te kennen tot een bedrag van € 250,-, met het verzoek dit bedrag met berekening van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende onderbouwd is. De geleden schade en hieraan bijdragende omstandigheden zijn niet duidelijk noch onderbouwd. De raadsman heeft dan ook verzocht om de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door de benadeelde partij ingediende vordering als volgt.
De vordering is op geen enkele manier onderbouwd. Op deze wijze vormt het een onevenredige belasting van het strafgeding om de vordering in deze zaak verder te onderzoeken.
De rechtbank zal dan ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering desgewenst aan de orde stellen in een procedure bij de burgerlijke rechter.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 47 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar.
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen jeugddetentie.
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- beveelt dat deze taakstraf geheel
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
  • verklaart [minderjarige] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter en tevens kinderrechter, mrs. A.J.P. Schotman en D. Riani el Achhab, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 april 2019.
mr. A.R. Creutzberg is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primair
zij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 25 januari 2018 tot en met 2 maart 2018, althans in of omstreeks de periode omvattende de maand(en) januari 2018 tot en met maart 2018, te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [minderjarige] , hebbende verdachte en/of verdachte's mededader(s) zich meermalen, althans eenmaal, door die [minderjarige] laten pijpen/oraal bevredigen, en/of gelikt aan de vagina van die [minderjarige] en/of die [minderjarige] gekust;
art 245 Wetboek van Strafrecht
art 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair
[medeverdachte] op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 25 januari 2018 tot en met 2 maart 2018, althans in of omstreeks de periode omvattende de maand(en) januari 2018 tot en met maart 2018, te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, met [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [minderjarige] , hebbende die [medeverdachte] zich meermalen, althans eenmaal, door die [minderjarige] laten pijpen/oraal bevredigen,
en/of de penis in de vagina van die [minderjarige] gebracht/geduwd, en/of gelikt aan de vagina van die [minderjarige] en/of die [minderjarige] gekust, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 25 januari 2018 tot en met 2 maart 2018, althans de maand(en) januari 2018 tot en met maart 2018, te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk contact op te nemen met die [minderjarige] en/of (vervolgens) voornoemde [medeverdachte] in contact te brengen met die [minderjarige] en/of geld aan te bieden aan die [minderjarige] voor een zogenoemde trio met
die [medeverdachte] ;
art 245 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd 2018026607 (
2.Bijlage bij proces-verbaal minderjarigheid [minderjarige] d.d. 19 februari 2019, [verbalisant] , p. 82-83
3.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [minderjarige] d.d. 25 april 2018, p. 1096-1099.
4.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 5 maart 2019.
5.HR 20 januari 1959, NJ 1959, 102.