In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 april 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een vijftienjarig meisje. De verdachte, geboren in 1992, heeft in de periode van 28 januari 2018 tot en met 8 februari 2018 in Zaandam ontuchtige handelingen gepleegd met de minderjarige, die geboren is in 2002. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 5 maart 2019, waarbij de officier van justitie, mr. A.M. Tromp, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.W. Dirkzwager, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder seksueel binnendringen, en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van het feit uitsloten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 61 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 180 uren. De benadeelde partij, het minderjarige slachtoffer, heeft een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 245 van het Wetboek van Strafrecht.