ECLI:NL:RBMNE:2019:6619

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 januari 2019
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
16/659734-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding van een minderjarig slachtoffer met geweld in Amersfoort

Op 4 januari 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding van een minderjarig slachtoffer. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 september 2018 in Amersfoort, waar de verdachte een 11-jarig meisje heeft benaderd en met geweld heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen, na een terechtzitting op 21 december 2018, waarbij de officier van justitie, mr. R.E. Craenen, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Schouten, hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte, die de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, had de bijstand van een beëdigde tolk in de Somalische taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair de beschuldiging van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat het primair ten laste gelegde, namelijk het vastpakken van de borst(en) van het slachtoffer, niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. Wel achtte de rechtbank bewezen dat de verdachte door geweld het slachtoffer heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een behandeling voor alcoholverslaving en begeleiding door de reclassering. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor vergelijkbare feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de rechters hun oordeel hebben geformuleerd op basis van de gepresenteerde bewijsmiddelen en de verklaringen van getuigen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659734-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 januari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1971 te [geboorteplaats] (Somalië),
wonende te [woonplaats] .
thans gedetineerd te HvB [verblijfplaats] – PI [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen verdachte en mr. J. Schouten, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Aangezien verdachte de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerst, vindt het onderzoek plaats met bijstand van de heer Y. Abdiqadir, zijnde een in het register als bedoeld in artikel 2 van de Wet beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolk in de Somalische taal onder het nummer [nummer] . Hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen is door de tolk vertaald.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
op 21 september 2018 te Amersfoort [aangever] (geboren [geboortedatum 2] -2007) met geweld/bedreiging met geweld heeft gedwongen tot het plegen/dulden van ontuchtige handelingen;
subsidiair
op 21 september 2018 te Amersfoort met [aangever] (geboren [geboortedatum 2] -2007) die toen de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat het onderdeel inhoudende het aanraken van de borst(en) van het minderjarige slachtoffer onvoldoende steun vindt in de bewijsmiddelen en dit onderdeel derhalve niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, wat betreft het onderdeel van de tenlastelegging inhoudende het aanraken van de borst, met de officier op het standpunt gesteld dat dit niet volgt uit de bewijsmiddelen en verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Voor het overige primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw tevens vrijspraak bepleit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de ten laste gelegde ontuchtige handelingen niet blijken uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De raadsvrouw voert verder aan dat verdachte het slachtoffer dan wel heeft vastgepakt, maar dat dit niet gepaard ging met geweld dan wel dat er geen sprake was van ontuchtige handelingen omdat het ontuchtige karakter van de handelingen niet volgt uit de bewijsmiddelen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde [1]
Aangeefster [aangever] heeft verklaard – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende (samengevat door verbalisant weergegeven):
[aangever] liep met haar telefoon in haar hand en was aan het appen. (…) Er kwam een man aan en die pakte [aangever] vast bij haar arm en gaf haar een kus in haar nek. (…) De man trok [aangever] naar haar toe. (…) De man pakte [aangever] met zijn linker arm vast. De man pakte haar strak vast. Het knijpen in de bovenarm deed pijn. [2]
De getuige [getuige] heeft verklaard - voor zover van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
V: U bent op vrijdag, 21 september 2018 getuige geweest van een voorval. (…)
A: Ik liep samen met mijn vriend het Sint Jorisplein op. [3]
A: (…) die man liep op haar af en greep haar vast vanaf de zijkant, hij gaf haar een zoen op haar rechterwang(…). (…)
V: Hoe zag hij er uit?
A: Donkergetint, hij droeg een rugzak en had donkere kleding aan. [4]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
[Ik] bevond (…) mij in de H en M te Amersfoort (…) om de camerabeelden te bekijken (…) Ik heb het volgende op de beelden waargenomen:
Op 21 september 2018 (…) zie ik rechts een man met een groene rugzak (…) het beeld in lopen (…). Ik herken de man als de verdachte zoals hij omschreven wordt door getuige [getuige] . [ik] zie het slachtoffer [aangever] uit de H en M komen. (…) je [ziet] dat hij het meisje pakt (…) hij benadert haar vanaf de achterkant en haar rechter zijkant. [5]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – inhoudende:
Dat het signalement van de verdachte was:
- buitenlandse man;
- Negroïde;
- Kaal achterhoofd;
- Donkere jas;
- groene rugzak op zijn rug. (…)
Ik zag dat [verbalisant 3] in de richting van de man, die aan het signalement voldeed liep en hem staande hield. [6]
4.3.2
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Vrijspraak van het onderdeel aanraken van de borst(en)
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte de ontuchtige handeling, zijnde het vastpakken van de borst(en) van het minderjarige slachtoffer, heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel vrijspreken.
Geweld
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door geweld, bestaande uit het strak vastpakken van de arm van het 11-jarige slachtoffer waardoor zij pijn voelde, zijn slachtoffer heeft gedwongen de ontuchtige handelingen, zoals hieronder bewezen verklaard, te dulden.
Ontuchtige karakter van de handelingen
Er is sprake van een ontuchtige handeling indien het gaat om een handeling van seksuele aard die in strijd is met de sociaal-ethische norm. Onder meer de omstandigheden van het geval kunnen van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een ontuchtige handeling.
Het onverhoeds geven van een kus in de nek van een voor verdachte onbekend minderjarig meisje, des te meer nu zij door verdachte zodanig is vastgepakt dat zij deze handeling moest dulden, heeft naar het oordeel van de rechtbank reeds naar de uiterlijke verschijningsvorm een seksueel karakter en is objectief gezien zozeer in strijd met de sociaal-ethische norm dat sprake is van een ontuchtige handeling.
Het feit dat verdachte, met name onder invloed van alcohol, vaker seksueel ontremd gedrag vertoont waarvoor verdachte ook eerder is veroordeeld, maakt dat de rechtbank gesterkt wordt in de overtuiging dat sprake is van een seksuele connotatie van de handelingen van verdachte.
Het verweer van de raadsvrouw treft derhalve geen doel.
Voor het overige vinden de verweren van de raadsvrouw hun weerlegging in de voornoemde bewijsmiddelen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
op 21 september 2018 te Amersfoort door geweld [aangever] (geboren [geboortedatum 2] -2007) heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij die [aangever] (terwijl die [aangever] op straat zat te wachten en op haar telefoon aan het kijken was)
plotseling en onverhoeds die [aangever] bij haar bovenarm vast gepakt en naar zich toegetrokken en vastgehouden en vervolgens die [aangever] een zoen in haar nek gegeven.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 150 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte zich zal laten behandelen voor zijn alcoholverslaving middels een ambulante behandeling waarbij, indien nodig geacht door de reclassering, verdachte klinisch zal worden opgenomen voor een detoxbehandeling voor de maximale duur van 12 weken. Daarnaast zal verdachte meewerken aan het verkrijgen van huisvesting en het vinden van een zinvolle dagbesteding, ter beoordeling van de reclassering.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, in geval van bewezenverklaring, verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 121 dagen waarvan een gedeelte van 30 dagen voorwaardelijk met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geformuleerd door de officier van justitie. De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de door de Pro Justitia-rapporteur en de reclassering geadviseerde klinische opname in het Pieter Baan Centrum ter observatie op dit moment niet op zijn plaats is. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat het ten laste gelegde delict geen aanleiding geeft voor zo een dergelijke opname en uit de rapporten niet blijkt welke vragen zouden moeten worden beantwoord door de rapporteurs.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan aanranding van het minderjarige slachtoffer. Door het slachtoffer van achteren te benaderen en onverhoeds vast te grijpen om vervolgens haar een zoen in haar nek te geven heeft de verdachte zich uitsluitend laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en een ontoelaatbare inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Gezien de jonge leeftijd van het slachtoffer, zij was ten tijde van het ten laste gelegde 11 jaar oud, en haar kwetsbaarheid zoals deze blijkt uit onder meer het feit dat zij onderwijs volgt in een speciaal kader, staat vast dat het gebeurde een grote impact op het slachtoffer zal hebben gehad.
Ten nadele wegende omstandigheden
In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn strafblad van 9 november 2018. Hieruit blijkt dat verdachte onder meer op 7 september 2011 en 7 juli 2015 is veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid en dat hij op 7 juli 2015 eveneens is veroordeeld voor ontucht met iemand jonger dan zestien jaar oud. Deze eerdere (voorwaardelijke) veroordelingen hebben verdachte er echter kennelijk niet van weerhouden opnieuw vergelijkbare strafbare feiten te plegen.
Verder houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met zijn proceshouding. Verdachte heeft, ook ter terechtzitting, op geen enkele wijze er blijk van gegeven ook maar het minste inzicht in het kwalijke van zijn handelen te hebben.
Persoon van verdachte en rapportages
Op 19 december 2018 heeft G.J.W. Pol, GZ-psycholoog (Pro Justitia), over verdachte een psychologisch en een neuropsychologisch rapport opgemaakt.
Uit de beide rapporten en de daarin opgenomen bevindingen van de rapporteur blijkt dat het vanwege de beschreven omstandigheden waaronder het onderzoek is verricht en de uiteindelijke weigering van verdachte het niet mogelijk is geweest om een volledig (neuro)psychologisch onderzoek te verrichten. De rapporteur is niet in staat geweest, door deze omstandigheden, een uitspraak te doen over het eventueel aanwezig zijn van een stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens dan wel de mate van toerekening en het risico op recidive.
De rapporteur heeft vanuit de gesprekken met verdachte en de geraadpleegde informatie omtrent de persoon van verdachte evenwel de klinische indruk dat er bij verdachte sprake is van een egocentrisch perspectief, een beperkt empathisch vermogen en een lacunair geweten. De rapporteur acht, gezien de beperkte medewerking dan wel weigering van verdachte en op basis van de eerder uitgebrachte rapportages omtrent de persoon van verdachte, een klinische observatie in het Pieter Baan Centrum of een Forensische Psychiatrische Afdeling geïndiceerd. Een dergelijke observatie zal, aldus de rapporteur, voldoende informatie opleveren om de resterende vragen omtrent de persoon van verdachte te kunnen beantwoorden.
De reclassering heeft over verdachte een rapport met de datum 20 december 2018 opgesteld. In dit rapport, opgemaakt door P.E. Booij, reclasseringswerker, zijn voornoemde bevindingen van psychologisch rapporteur Pol, evenals de aanbeveling tot opname in het Pieter Baan Centrum, overgenomen. De reclasseringsrapporteur heeft zich wel uitgelaten over de inschatting van het recidiverisico, die op basis van de door hem uitgevoerde risicoanalyse ingeschat wordt als hoog. Hiertoe voert de rapporteur aan dat er een grote kans is dat betrokkene in herhaling valt met bettrekking tot alcoholgebruik en daardoor het veroorzaken van overlast, al dan niet in de vorm van het plegen van zedendelicten.
Strafoplegging en bijzondere voorwaarden
De rechtbank heeft acht geslagen op voornoemde rapportages van psycholoog Pol en het hierin opgenomen, en door de reclassering overgenomen, advies tot opname van verdachte in het Pieter Baan Centrum ter observatie. De rechtbank is echter van oordeel, met de officier van justitie en de raadsvrouw, dat het onderhavige delict onvoldoende aanleiding biedt voor een observatie in het Pieter Baan Centrum. Hoewel de reclassering op dit moment geen heil ziet in het opleggen van een toezicht en begeleiding in een justitieel kader, ziet de rechtbank op dit moment geen alternatief nu het risico op (soortgelijke) recidive evenwel als hoog wordt ingeschat. De rechtbank zal derhalve de bijzondere voorwaarden, zoals geformuleerd door de officier van justitie, opleggen aan verdachte in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven en rekening houdend met de ernst van het bewezen verklaarde, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles afwegende acht de rechtbank, met de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank de door de officier gevorderde voorwaarden verbinden. De tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis zal in mindering worden gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen vrijheidsstraf.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren op grond van artikel 14e Wetboek van Strafvordering. Het wettelijk kader voor de dadelijke uitvoerbaarheid stelt de eis dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van aangeefster of (een) ander(en). Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval voldaan aan deze wettelijke vereisten voor de dadelijke uitvoerbaarheid, nu de ontuchtige handelingen gepleegd door verdachte onder meer bestaan uit het (hard) vastpakken van het minderjarige slachtoffer waardoor zij pijn heeft ondervonden, en haar dwingen ontuchtige handelingen te dulden, en daarmee wordt voldaan aan het criterium dat het strafbare feit een gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van aangeefster.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
150 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
30 dagen, nietzal worden
ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van 2 jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
*
Meldplicht
zich persoonlijk binnen twee dagen volgend op de datum waarop het vonnis onherroepelijk is geworden zal melden bij Tactus Reclassering Flevoland op het adres Burgtstraat 2 te Harderwijk. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
*
Ambulante behandelverplichting
zich laat behandelen voor (o.a.) zijn alcoholverslavingsproblematiek door FACT-team van Jellinek, of een soortgelijke ambulante zorgverlener, zulks ter beoordeling van de reclassering, zolang de reclassering dit nodig acht doch niet langer dan de duur van de door de rechtbank gestelde proeftijd. Van deze behandeling zal een deel van
maximaal 12 wekeneen klinische (detox-)behandeling inhouden, indien de reclassering dit nodig acht. Verdachte zal zich houden aan de regels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
*
Huisvesting
Verdachte verblijft in een instelling voor begeleid wonen, zulks te bepalen door de reclassering zolang zijn behandelaren en de reclassering dit noodzakelijk achten. Aansluitend zal hij meewerken aan een doorplaatsing naar een geschikte vervolgvoorziening. Dit kan bestaan uit zelfstandig wonen met eventuele woonbegeleiding of opname in een beschermd wonen project;
*
Dagbesteding
Verdachte zal zijn dagbesteding vormgeven in overleg met zijn behandelaars en de reclassering, en zich houden aan de afspraken in het kader hiervan;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de algemene en bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Leijten, voorzitter, mrs. O.P. van Tricht en A.R. Creutzberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 januari 2019.
mr. A.R. Creutzberg en mr. H.L. Kappel zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 21 september 2018 te Amersfoort , althans in het arrondissement Midden-Nederland, door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [aangever] (geboren [geboortedatum 2] -2007) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij die [aangever] (terwijl die [aangever] op straat zat te wachten en op haar telefoon aan het kijken was)
- plotseling en/of onverhoeds die [aangever] bij haar bovenarm(en) vast gepakt en/of naar zich toegetrokken en/of vastgehouden en/of (vervolgens) die [aangever] met zijn hand hij haar borst(en) aangeraakt en/of een zoen in haar nek gegeven
- en/of om te dulden dat hij, verdachte haar in haar nek heeft gezoend
(art. 246 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
hij op of omstreeks 21 september 2018 te Amersfoort , althans in het arrondissement Midden-Nederland, met [aangever] , geboren op [geboortedatum 2] 2007, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig met zijn hand aanraken van de borst(en) van die [aangever] en/of zoenen in haar nek van die [aangever]
(art. 247 en 45 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van processen-verbaal die als bijlagen zijn opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0900-2018273260 (einddossier d.d. 22 oktober 2018), opgemaakt door politie Midden-Nederland, Dienst Regionale Recherche, doorgenummerd 1 tot en met 70. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [aangever] d.d. 28 september 2018, einddossier p. 22.
3.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 30 september 2018, einddossier, p. 30
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 30 september 2018, einddossier, p. 31
5.Een proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 1] (
6.Een proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 2] d.d. 21 september 2018, einddossier pagina 9.