ECLI:NL:RBMNE:2019:6617

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
6808606 / LC EXPL 18-1048
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichte deelneming in collectieve pensioenregeling voor werknemers van Karmac Bibliotheek Services B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Pensioenfonds Openbare Bibliotheken (POB) en Karmac Bibliotheek Services B.V. (Karmac) over de verplichtstelling van Karmac tot deelname aan de collectieve pensioenregeling van POB. POB vorderde een verklaring voor recht dat Karmac met ingang van 7 april 2008 onder de verplichtstelling valt, evenals veroordelingen tot aanmelding van werknemers en betaling van achterstallige premies. Karmac betwistte de verplichtstelling en voerde aan dat zij niet als openbare bibliotheek kan worden aangemerkt, omdat de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) haar niet erkent.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Karmac vanaf 16 december 2010 onder de verplichtstelling van POB valt, op basis van de activiteiten die zij verrichtte in de sector openbare bibliotheken. De kantonrechter heeft verschillende perioden van verplichtstelling besproken, waarbij werd geconcludeerd dat Karmac vanaf 16 december 2010 verplicht was om de statuten en reglementen van POB na te leven. De rechtbank heeft Karmac veroordeeld tot het aanleveren van gegevens over werknemers en het betalen van premies, met een dwangsom voor het niet naleven van deze verplichtingen. De vordering van POB tot betaling van premies over de jaren 2008 tot en met 2016 werd afgewezen, omdat Karmac niet eerder op de verplichting was gewezen. De rechtbank heeft de proceskosten voor Karmac vastgesteld, aangezien zij als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Vonnis van 27 maart 2019
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 6808606 / LC EXPL 18-1048 van
de stichting
STICHTING PENSIOENFONDS OPENBARE BIBLIOTHEKEN,
gevestigd te Den Haag,
eiseres, hierna ook te noemen: POB,
gemachtigde mr. E. Lutjens,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KARMAC BIBLIOTHEEK SERVICES B.V.,
gevestigd te Lelystad,
gedaagde, hierna ook te noemen: Karmac,
gemachtigde mr. F. Klemann.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 augustus 2018
  • de aantekeningen van de griffier van de comparitie van 15 februari 2019 en de ter comparitie overgelegde aantekeningen van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
POB voert als bedrijfspensioenfonds in de zin van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (“Wet Bpf 2000”) de collectieve pensioenregeling uit voor de sector openbare bibliotheken. De deelneming in POB is wettelijk verplicht voor alle werknemers die in dienst zijn van een openbare bibliotheek in de zin van het verplichtstellingsbesluit van POB.
2.2.
Artikel 4 van de Wet BPF 2000 bepaalt:
De deelnemers alsmede, voorzover het werknemers betreft, hun werkgevers leven de statuten en reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds na.
2.3.
In het Uitvoeringsreglement van POB is – kort gezegd – bepaald dat de aangesloten werkgever verplicht is informatie aan het POB te verstrekken en pensioenbijdrage aan POB te betalen.
2.4.
Karmac is op 7 april 2008 opgericht. Haar bedrijfsactiviteiten bestaan voornamelijk uit het verrichten van werkzaamheden voor en verlenen van diensten aan bibliotheken. Vanaf 2010 verricht zij ‘bibliobusdiensten’ ten behoeve van een aantal openbare bibliotheken. Vanaf 2014 is Karmac zelf lokale bibliotheekvestigingen gaan exploiteren.
2.5.
Vanaf 2008 hebben een viertal achtereenvolgende verplichtstellingsbesluiten van POB gegolden:
- tot 16 december 2010: “Verplichtstellingsbesluit 2000”
- van 16 december 2010 tot 4 juli 2014: “Verplichtstellingsbesluit 2010”
- van 4 juli 2014 tot 10 maart 2017: “Verplichtstellingsbesluit 2014”
- vanaf 10 maart 2017: “Verplichtstellingsbesluit 2017”
2.6.
Bij brief van 20 december 2016 heeft POB aan Karmac bericht dat Karmac sinds de oprichtingsdatum van 7 april 2008 onder de verplichtstelling tot deelneming in POB valt, dat POB aanspraak maakt op premiebetaling vanaf 7 april 2008 en dat Karmac verplicht is het personeel aan te melden.
2.7.
Karmac heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet onder de verplichtstelling valt.

3.Het geschil

3.1.
POB vordert samengevat -:
- een verklaring voor recht dat Karmac met ingang van 7 april 2008 onder de verplichtstelling van POB valt;
- veroordeling van Karmac tot aanmelding van alle werknemers bij POB en opgave van al hun gegevens, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- veroordeling van Karmac om een controleverklaring van een registeraccountant aan POB te verstrekken met betrekking tot die gegevens, ook op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- veroordeling van Karmac tot betaling aan POB van bedragen van € 555.066,37 (premie), € 171.529,92 (rente), te vermeerderen met wettelijke handelsrente en 15% invorderingskosten;
met veroordeling van Karmac in de proceskosten.
3.2.
Karmac voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

de verplichtstellingsbesluiten

4.1.
Centraal in dit geschil staat de vraag of Karmac op grond van haar activiteiten al dan niet onder de verplichtstelling van het POB valt. Daarbij is van belang dat enerzijds de activiteiten van Karmac zich gedurende de jaren vanaf haar oprichting hebben ontwikkeld, terwijl anderzijds gedurende diezelfde jaren verschillende verplichtstellingsbesluiten hebben gegolden. De kantonrechter stelt vast, zoals ook POB op de comparitie heeft gedaan, dat er zich daarom verschillende perioden laten onderscheiden. Deze zullen hierna worden besproken.
* periode 7 april 2008 – 16 december 2010 “Verplichtstellingsbesluit 2000”
4.2.
In deze periode gold het Verplichtstellingsbesluit 2000. Daarin is – voor zover van belang – opgenomen dat de verplichte deelneming geldt voor werknemers die werkzaam zijn in dienst van een openbare bibliotheek en dat onder openbare bibliotheek wordt verstaan:
een voor ieder bestemde en toegankelijke bibliotheek waaronder mede te verstaan een Provinciale Bibliotheek Centrale waar collecties van boeken, dagbladen, periodieken en audiovisuele materialen, welke actueel zijn en representatief voor het culturele veld, beschikbaar worden gesteld, en die voldoet aan de bij of krachtens de Wet op het specifiek cultuurbeleid gestelde eisen teneinde voor vergoeding van kosten in aanmerking te komen
4.3.
Vanaf 5 januari 2009 – zo blijkt uit de door POB overgelegde overeenkomsten (producties 33 t/m 37) – verzorgde Karmac zogenaamde bibliobusdiensten ten behoeve van een aantal openbare bibliotheken. Dat ook voor díe datum Karmac activiteiten verrichtte die onder het Verplichtstellingsbesluit zouden kunnen vallen, is door POB niet onderbouwd. Niet gebleken is daarom dat vóór 5 januari 2009 sprake was van verplichte deelneming. De vraag is vervolgens of de vanaf 5 januari 2009 door Karmac verzorgde bibliobusdiensten vallen onder de hiervoor weergegeven definitie van ‘openbare bibliotheek’.
4.4.
Karmac heeft ter comparitie toegelicht dat de bibliobusdiensten in dienst van bestaande openbare bibliotheken werden gereden. De bibliotheken verrichtten de diensten voorheen zelf, maar hebben uit bezuinigingsoverwegingen deze uitbesteed aan Karmac. In de overgelegde overeenkomsten is ook opgenomen dat Karmac de bibliobus rijdt in opdracht van de bibliotheekorganisatie. Naar het oordeel van de kantonrechter kan, anders dan POB heeft betoogd, niet zonder meer worden geconcludeerd dat het verrichten van die bibliobusdiensten ten behoeve van een openbare bibliotheek kunnen worden gelijkgesteld aan het zijn van een ‘openbare bibliotheek’ in de zin van het Verplichtstellingsbesluit 2000. Dit temeer nu in latere verplichtstellingsbesluiten – waarover hierna meer – nadrukkelijk bepalingen zijn toegevoegd die wél op het verrichten van dergelijke diensten van toepassing lijken te kunnen zijn. POB heeft ook onvoldoende onderbouwd waarom deze diensten niettemin onder het Verplichtstellingsbesluit 2000 zouden vallen; haar betoog – en haar verwijzing naar een uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 18 februari 2005 – lijkt veeleer te zijn gebaseerd op de latere verplichtstellingsbesluiten.
4.5.
Het voorgaande betekent dat op grond van het Verplichtstellingsbesluit 2000, derhalve tot 16 december 2010, géén verplichte deelneming bestond in POB voor werknemers van Karmac.
* periode 16 december 2010 tot 4 juli 2014 “Verplichtstellingsbesluit 2010”
4.6.
In deze periode gold het Verplichtstellingsbesluit 2010. Daarin is – voor zover van belang – opgenomen dat de verplichte deelneming geldt voor werknemers die werkzaam zijn in dienst van een openbare bibliotheek en dat onder openbare bibliotheek wordt verstaan:
a.
de in Nederland gevestigde rechtspersoonlijkheid bezittende privaatrechtelijke instellingen die een of meer voorzieningen van openbaar bibliotheekwerk als bedoeld in de Wet op het specifieke cultuurbeleid […] in stand houden;
b.
de in Nederland gevestigde rechtspersoonlijkheid bezittende privaatrechtelijke instellingen die werkzaamheden verrichten die naar hun aard dezelfde zijn als de werkzaamheden die verricht worden door de instellingen als genoemd onder a van dit artikel;
c.
de in Nederland gevestigde rechtspersoonlijkheid bezittende privaatrechtelijke instellingen die geheel of nagenoeg dezelfde werkzaamheden verrichten ten behoeve van instellingen als onder sub a en/of sub b.
4.7.
In deze periode verrichtte Karmac nog steeds dezelfde bibliobusdiensten. Bovendien exploiteert Karmac vanaf 1 januari 2014 vaste bibliotheekvestigingen in de gemeenten Buren en Waterland. De kantonrechter is van oordeel dat Karmac met de bibliobusdiensten in ieder geval bibliotheekwerkzaamheden verrichtte ten behoeve van openbare bibliotheken en daarmee onder onderdeel c van het Verplichtstellingsbesluit viel. Met haar eigen vaste bibliotheekvestigingen viel Karmac in ieder geval onder onderdeel b.
4.8.
Dit betekent dat op grond van het Verplichtstellingsbesluit 2010 er een verplichte deelneming bestond in POB voor werknemers van Karmac en wel vanaf 16 december 2010.
* periode 4 juli 2014 tot 10 maart 2017 “Verplichtstellingsbesluit 2014”
4.9.
In deze periode gold het Verplichtstellingsbesluit 2014. De tekst daarvan is – voor zover hier van belang – gelijkluidend aan die van het Verplichtstellingsbesluit 2010, zoals hiervoor weergegeven. Nu ook de activiteiten van Karmac in deze periode niet wezenlijk veranderd zijn, bestond er ook op grond van het Verplichtstellingsbesluit 2014 een verplichte deelneming in POB voor werknemers van Karmac.
*
periode vanaf 10 maart 2017 “Verplichtstellingsbesluit 2017”
4.10.
In deze periode gold het Verplichtstellingsbesluit 2017. Daarin is – voor zover van belang – opgenomen dat de verplichte deelneming geldt voor werknemers die werkzaam zijn in dienst van een openbare bibliotheek en dat onder openbare bibliotheek wordt verstaan:
a.
de in Nederland gevestigde lokale bibliotheek als bedoeld in de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen […];
b.
[….]
c.
[….]
d.
de in Nederland gevestigde rechtspersoonlijkheid bezittende privaatrechtelijke instelling die een of meer voorzieningen van openbaar bibliotheekwerk als bedoeld in de Wet op het specifieke cultuurbeleid […] in stand houdt;
e.
de in Nederland gevestigde privaatrechtelijke rechtspersoon die werkzaamheden verricht die naar hun aard dezelfde zijn of nagenoeg dezelfde zijn als de werkzaamheden die verricht worden door een openbare bibliotheek als genoemd onder sub a, b, c en/of d van dit artikel;
f.
de in Nederland gevestigde privaatrechtelijke rechtspersoon die geheel of nagenoeg geheel werkzaamheden verricht voor en/of ten behoeve van een openbare bibliotheek als genoemd onder sub a, b, c en/of d van dit artikel, tenzij die werkzaamheden geen ondersteuning geven en ook geen ondersteuning kunnen geven aan een of meer functies van een openbare bibliotheek. Deze functies van een openbare bibliotheek zijn: het ter beschikking stellen van kennis en informatie, het bieden van mogelijkheden tot ontwikkeling en educatie, het bevorderen van lezen en het laten kennismaken met literatuur, het organiseren van ontmoeting en debat en het laten kennis maken met kunst en cultuur.
4.11.
In deze periode verrichtte Karmac nog steeds bibliobusdiensten en exploiteerde zij meerdere lokale bibliotheekvestigingen. Mede gelet op wat eerder al is overwogen, behoeft het eigenlijk geen betoog dat deze activiteiten onder de onderdelen d, en en/of f van het verplichtstellingsbesluit vallen. Dit is door Karmac ook niet gemotiveerd betwist.
4.12.
Dit betekent dat er ook op grond van het Verplichtstellingsbesluit 2017 een verplichte deelneming in POB voor werknemers van Karmac bestond.
tussenconclusie voor wat betreft de verplichte deelneming
4.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er op grond van de verschillende verplichtstellingsbesluiten een verplichte deelneming voor werknemers van Karmac bestond vanaf 16 december 2010 tot heden.
het standpunt van de VOB
4.14.
Karmac heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat zij niet als openbare bibliotheek kan worden aangemerkt, omdat de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) weigert Karmac als openbare bibliotheek te erkennen. Het zou daarom in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn dat POB – dat gelieerd is aan de VOB – Karmac wél als openbare bibliotheek aanmerkt.
4.15.
De kantonrechter overweegt dat, nog daargelaten dat het niet zonder meer in strijd met de redelijkheid en billijkheid is dat POB en de VOB (twee verschillende rechtspersonen met ieder eigen regels en belangen) zich op verschillende standpunten stellen, het verweer van Karmac relevantie mist. Immers, de verplichte deelneming vanaf 16 december 2010 is – zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen – niet gebaseerd op het feit dat Karmac een openbare bibliotheek is, maar op andere onderdelen van de verplichtstellingsbesluiten.
vrijstelling
4.16.
Karmac heeft zich er op beroepen dat zij, als zij al onder een verplichtstellingsbesluit zou vallen, zij een beroep zou kunnen doen op één of meerdere wettelijke vrijstellingsgronden.
4.17.
De kantonrechter overweegt dat, wat daarvan ook zij, de vraag of Karmac vrijstelling van de verplichting tot deelneming heeft pas aan de orde is nádat is vastgesteld dat zij een aangesloten werkgever is. Dan kan Karmac een verzoek aan POB richten om vrijstelling waarop door het bestuur van POB dient te worden beslist. In deze procedure is de vraag naar een eventuele vrijstelling dus niet aan de orde.
verklaring voor recht
4.18.
Gelet op het voorgaande kan de door POB gevorderde verklaring voor recht worden gegeven, met dien verstande dat als ingangsdatum van de verplichtstelling 16 december 2010 zal worden gehanteerd. Nu de verplichting tot het verstrekken van gegevens en premiebetaling hierna afzonderlijk zullen worden besproken en beoordeeld, zullen die verplichtingen niet in de verklaring voor recht worden opgenomen.
verstrekken gegevens
4.19.
Eveneens kunnen worden toegewezen de vorderingen tot veroordeling van Karmac tot het verstrekken van de benodigde gegevens en een controleverklaring van de accountant daaromtrent. De verplichting van Karmac daartoe volgt uit het Uitvoeringsreglement. Ook voor die gegevens zal als ingangsdatum 16 december 2010 hebben te gelden. De op dit punt gevorderde dwangsom is – gematigd en gemaximeerd – toewijsbaar.
premie
4.20.
POB heeft (aanzienlijke) bedragen gevorderd aan (achterstallige) premies c.q. schadevergoeding, rente en invorderingskosten. Zij heeft de verschuldigde premie geschat, omdat Karmac geen gegevens heeft verstrekt.
4.21.
Karmac heeft zich voor wat betreft de gevorderde premie in de eerste plaats beroepen op verjaring. Zij stelt dat de vordering verjaart door verloop van 5 jaar na de dag waarop deze opeisbaar is geworden en dat zij pas op 20 december 2016 voor het eerst is aangesproken op premiebetaling. De vordering is voor het deel tot 20 december 2011 dus verjaard, zo begrijpt de kantonrechter de stelling van Karmac. POB heeft echter pas op 14 juli 2017 voor het eerst een factuur voor de premiebetaling aan Karmac gestuurd met als uiterste betalingsdatum 29 juli 2017. De premie is dus pas op laatstgenoemde datum opeisbaar geworden en de verjaringstermijn is pas op die datum gaan lopen. De vordering is dus, ook voor het gedeelte tot 20 december 2011, niet verjaard.
4.22.
POB heeft haar vordering primair gebaseerd op nakoming van de reglementaire premiebetalingsplicht. Zij stelt daarbij dat Karmac vanaf 7 april 2008 verplicht was gegevens aan te leveren, dat Karmac dit heeft nagelaten en dat POB daarom bevoegd was de premienota op basis van een schatting vast te stellen. De kantonrechter stelt vast dat – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – het standpunt van POB dat Karmac al vanaf 7 april 2008 verplicht was gegevens aan te leveren niet kan worden gevolgd. Bovendien blijkt dat gedurende lange tijd niet duidelijk was dat Karmac premieplichtig was en zo ja, vanaf welke datum. Het kan daarom aan Karmac niet worden tegengeworpen dat zij niet eigener beweging gegevens heeft verstrekt. Karmac is pas op 20 december 2016 voor het eerst door POB er op gewezen dat zij gegevens diende te verstrekken. Dit betekent naar het oordeel van de kantonrechter dat het vorderen van een geschatte premie over de jaren tot en met 2016 in ieder geval niet terecht is. Voor wat betreft de jaren 2017 en 2018 geldt dat Karmac de schatting gemotiveerd heeft betwist; waar in dit vonnis een veroordeling tot het verstrekken van gegevens volgt op basis waarvan over alle jaren vanaf 16 december 2010 de daadwerkelijke premieplicht kan worden vastgesteld, is er geen aanleiding Karmac thans te veroordelen tot betaling van geschatte premies over de jaren 2017 en 2018.
4.23.
Karmac zal gelet op het voorgaande worden veroordeeld tot het betalen van de premie vanaf 16 december 2010 die zij, op grond van de door haar verstrekte en door een accountant goedgekeurde gegevens, aan POB verschuldigd zal blijken te zijn.
4.24.
Dat Karmac onrechtmatig heeft gehandeld door niet vanaf 7 april 2008 aan POB gegevens te verstrekken, zoals POB subsidiair aan deze vordering ten grondslag heeft gelegd, gaat – gelet op wat hiervoor is overwogen – niet op. Waar Karmac bovendien zal worden veroordeeld de verschuldigde premie vanaf 16 december 2010 te betalen, valt bovendien niet in te zien dat POB schade heeft geleden.
rente en invorderingskosten
4.25.
POB heeft op grond van het Uitvoeringsreglement een bedrag aan rente over de verschuldigde premie gevorderd. Onduidelijk is hoe zij het gevorderde bedrag heeft berekend en welke ingangsdatum zij daarbij heeft gehanteerd. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de ingangsdatum in ieder geval niet 7 april 2008 kan zijn, dat Karmac met het verstrekken van gegevens pas vanaf 20 december 2016 in verzuim was en dat de vervaldatum van de eerste premienota pas 29 juli 2017 was. Op grond waarvan, met ingang van wanneer en over welk bedrag Karmac dan rente verschuldigd zou zijn, is onvoldoende onderbouwd. Het gevorderde bedrag aan rente zal dan ook worden afgewezen. Wel toewijsbaar is de gevorderde rente over het door Karmac verschuldigde bedrag vanaf de datum van de dagvaarding.
4.26.
POB heeft ook een forfaitair (15% van het verschuldigde bedrag) bedrag aan invorderingskosten gevorderd. Zij baseert dit op het Uitvoeringsreglement, waarin is bepaald dat deze kosten verschuldigd zijn bij het niet, niet tijdig, niet volledig of niet juist verstrekken van gegevens door de aangesloten werkgever. Voor zover de betreffende bepaling moet worden beschouwd als een boetebeding, geldt dat gesteld noch gebleken is dat terzake een aanmaning of ingebrekestelling is gestuurd. Voor zover de gevorderde kosten als buitengerechtelijke incassokosten moeten worden beschouwd, geldt dat POB onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
proceskosten
4.27.
Karmac dient te worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij en zal worden veroordeeld in de proceskosten, zowel in het incident als in de hoofdzaak. Ook de gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten zijn, als hierna te melden, toewijsbaar.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Karmac met ingang van 16 december 2010 onder de verplichtstelling van POB valt en derhalve met ingang van die datum de statuten, reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van POB moet naleven;
5.2.
veroordeelt Karmac om – binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis – alle werknemers die vanaf 16 december 2010 in dienst zijn of in dienst zijn geweest van Karmac aan te melden bij POB via de online werkgeversportal
www.azlonline.euen daarbij alle gegevens over deze (voormalige) werknemers op te geven op de wijze als bepaald in deze online werkgeversportal op straffe van betaling aan POB van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag dat Karmac geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met deze veroordeling, met een maximum van € 100.000,00;
5.3.
veroordeelt Karmac om – binnen 60 dagen na betekening van dit vonnis – aan te tonen dat zij de veroordeling onder 5.2 is nagekomen door aan POB te verstrekken een controleverklaring van een registeraccountant waarin de registeraccountant een goedkeurend oordeel uitspreekt over de juistheid en volledigheid van de gegevens die Karmac via de online werkgeversportal
www.azlonline.euheeft opgegeven op straffe van betaling aan POB van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag dat Karmac geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met deze veroordeling, met een maximum van € 100.000,00;
5.4.
veroordeelt Karmac om aan POB te betalen het premiebedrag dat Karmac op basis van de door haar verstrekte en goedgekeurde gegevens aan POB verschuldigd zal blijken te zijn;
5.5.
veroordeelt Karmac om aan POB te betalen de rente over het verschuldigde premiebedrag, waarbij de rente wordt berekend over de periode vanaf 3 april 2018 tot de dag der algehele betaling. Deze rente moet worden berekend op basis van de wettelijke rente op handelstransacties ex art. 6:119a en 6:120 BW, waarbij het bedrag waarover de rente wordt berekend wordt vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente;
5.6.
veroordeelt Karmac in de kosten van de procedure, zowel in het incident als in de hoofdzaak, tot op heden aan de zijde van POB vastgesteld op € 1.402,00 (2 punten à € 1.201,00) voor salaris gemachtigde, € 103,39 voor kosten van de dagvaarding, en € 952,00 voor griffierecht, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over deze bedragen vanaf 14 dagen na dit vonnis;
5.7.
begroot de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van POB op € 120,00 aan salaris gemachtigde indien Karmac niet binnen 14 dagen na aanschrijving door POB volledig aan dit vonnis heeft voldaan, te vermeerderen, indien na aanschrijving betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2019.