ECLI:NL:RBMNE:2019:6610
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van mishandeling van een kind door verdachte in Almere
In de strafzaak tegen de verdachte, die op 7 augustus 2019 door de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, stond de vrijspraak van mishandeling centraal. De verdachte werd beschuldigd van het mishandelen van een kind dat aan zijn zorg was toevertrouwd, in de periode van 27 januari 2019 tot en met 28 januari 2019 in Almere. Tijdens de terechtzitting op 24 juli 2019 heeft de officier van justitie, mr. T. Tanghe, de overtuiging uitgesproken dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden. Echter, de verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. J. Gunning, pleitte voor vrijspraak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer, ondanks dat er letsel was geconstateerd, niet persoonlijk door de politie is gehoord. De verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte stonden tegenover de afgeleide verklaring van het slachtoffer, die via een medewerker van een instelling was opgenomen. De moeder van de verdachte, die ook als medeverdachte werd beschouwd, weigerde te getuigen, en de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte een strafrechtelijk verwijtbare rol had gespeeld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende duidelijkheid was over de gebeurtenissen en dat de verdachte daarom niet kon worden veroordeeld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat het bewijs niet overtuigend genoeg was om tot een veroordeling te komen. Dit vonnis werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 augustus 2019.