ECLI:NL:RBMNE:2019:6609

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
C/16/461250
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning door niet-biologische vader afgewezen; gevolgen voor nationaliteit en verblijf van minderjarige onduidelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van het Openbaar Ministerie (OM) tot vernietiging van de erkenning van een minderjarige door de niet-biologische vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat onvoldoende bewijs is geleverd voor de stelling dat er sprake is van een schijnerkenning. De man heeft de minderjarige erkend in de veronderstelling dat hij de biologische vader was, en de rechtbank oordeelt dat de erkenning niet enkel is gedaan om de minderjarige de Nederlandse nationaliteit te geven. De rechtbank heeft ook de zorgen van het OM en de bijzondere curator over de gevolgen van de vernietiging van de erkenning voor de nationaliteit van de minderjarige in overweging genomen. De moeder van de minderjarige heeft zich verzet tegen de vernietiging, omdat dit mogelijk zou leiden tot staatloosheid of terugkeer naar Suriname, wat niet in het belang van het kind zou zijn. De rechtbank concludeert dat het belang van de minderjarige bij het behoud van de Nederlandse nationaliteit zwaarder weegt dan de juridische correctheid van de erkenning. Daarom zijn de verzoeken van het OM en de bijzondere curator afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/461250 / FO RK 18-879 (vernietiging erkenning)
Beschikking van 17 juli 2019
in de zaak van:
Openbaar Ministerie Arrondissementsparket Oost-Nederland,
gevestigd te Arnhem,
hierna te noemen: het OM,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.M. Maliepaard,
met als belanghebbenden:
[de moeder] ,
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.A. Rispen,
en
mr. K.C.J.M. Bouwens,
kantoorhoudende te Utrecht,
in haar hoedanigheid als bijzondere curator over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [2013] te [geboorteplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft in de onderhavige zaak op 20 december 2018 een eerdere beschikking afgegeven. Voor het verloop van de procedure tot aan die datum wordt verwezen naar deze eerdere beschikking.
1.2.
De behandeling van de zaak is voortgezet ter terechtzitting met gesloten deuren van 16 mei 2019. Hierbij zijn verschenen:
  • mevrouw mr. M.H. de Weert in de hoedanigheid van officier van justitie;
  • de man met zijn advocaat;
  • de vrouw met haar advocaat;
  • mevrouw [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de Raad);
  • mevrouw mr. S. Verhoef (hierna: de bijzondere curator), als waarnemer van mr. Bouwens;
  • mevrouw mr. [B] , in haar hoedanigheid van ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Utrecht (hierna: de ambtenaar van de burgerlijke stand).
1.3.
Nadien heeft de rechtbank kennisgenomen van de volgende stukken:
- de brief van het OM, ingekomen ter griffie op 9 mei 2019.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Uit de moeder is op [2013] te Suriname geboren: [minderjarige] (roepnaam: [minderjarige] ).
2.2.
[minderjarige] is op [2017] erkend door de man. De man is niet de biologische vader van [minderjarige] .
2.3.
De moeder heeft de Surinaamse nationaliteit en de man heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.4.
Door de erkenning heeft [minderjarige] de Nederlandse nationaliteit gekregen.
2.5.
Bij beschikking van 20 december 2018 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak pro forma aangehouden voor het plannen van een nadere inhoudelijke zitting. Verder heeft de rechtbank de officier van justitie verzocht een reactie te geven op het verslag van de bijzondere curator en het stuk van 28 september 2018 van de advocaat van de moeder. Daarnaast heeft de rechtbank de officier van justitie verzocht om bij de eerstvolgende zitting aanwezig te zijn.

3.De beoordeling van het verzochte

3.1.
Op het verzoek van het OM de vernietiging van de erkenning door de man uit te spreken, dient nog te worden beslist. Ook de bijzondere curator heeft – bij wijze van zelfstandig verzoek – verzocht om tot de vernietiging van de erkenning over te gaan. Vanzelfsprekend dient ook op dit verzoek nog te worden beslist.
De standpunten van partijen en belanghebbenden
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek stelt het OM dat de moeder in een eerdere procedure zou hebben verklaard dat de man [minderjarige] alleen heeft erkend zodat zij de Nederlandse nationaliteit zou krijgen en er een kans zou zijn dat de vrouw in Nederland zou mogen blijven op basis van een afgeleid verblijfsrecht. Om die reden is de erkenning in strijd met de Nederlandse openbare orde. Nu sprake is van een schijnerkenning dient de erkenning te worden vernietigd. Daar komt bij dat het erkennen van een kind volgens het OM bedoeld moet zijn om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. Ook daarvan is in dit geval geen sprake. Er is al een lange tijd geen contact meer tussen de man en [minderjarige] . De man wil ook geen rol in haar leven spelen. Ter zitting verklaart het OM dat het op dit moment onduidelijk is wat de gevolgen van de vernietiging van de erkenning zullen zijn voor de nationaliteit van [minderjarige] . Het OM benadrukt dat het van belang is dat [minderjarige] het Nederlanderschap behoudt dan wel de Surinaamse nationaliteit weer bezit en vervolgens in Suriname goed verder kan leven. Het is niet de bedoeling van het OM dat de vernietiging van de erkenning voor [minderjarige] tot staatloosheid en onzekerheid over haar toekomst leidt.
3.3.
De bijzondere curator heeft aan de rechtbank een advies uitgebracht. De bijzondere curator is van mening dat het in het belang van [minderjarige] is als de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke, biologische werkelijkheid. De man is niet de biologische vader van [minderjarige] . Zij heeft hem ook nooit als vader beschouwd en zij heeft ook in de toekomst niets meer van hem te verwachten. Er is al ruim een jaar geen contact meer tussen de man en [minderjarige] , waardoor zij er ook niet aan gewend is om de man dagelijks in haar leven te hebben. De bijzondere curator is dan ook van mening dat de erkenning dient te worden vernietigd. Ook de bijzondere curator verklaart ter zitting dat het onzeker is wat de gevolgen van de vernietiging van de erkenning door de man zijn voor de nationaliteit van [minderjarige] . Het is onzeker of [minderjarige] dan weer de Surinaamse nationaliteit verkrijgt of dat dit tot gevolg zou hebben dat zij staatloos wordt. Mocht de vernietiging van de erkenning niet tot het verlies van de Nederlandse nationaliteit leiden, dan acht de bijzondere curator de vernietiging van de erkenning door de man in het belang van [minderjarige] .
3.4.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de erkenning in stand dient te worden gehouden. Het is onduidelijk of [minderjarige] de Surinaamse nationaliteit terug krijgt als de erkenning wordt vernietigd, dan wel dat zij staatloos zal worden. De vrouw is van mening dat [minderjarige] haar Nederlandse nationaliteit dient te behouden en dat bij de te nemen beslissing het belang van [minderjarige] voorop dient te worden gesteld. Daarnaast stelt de vrouw dat de man [minderjarige] niet heeft erkend vanwege het verblijfsrecht. De man en de vrouw hebben een relatie met elkaar gehad en wilden met elkaar trouwen. Het is niet in het belang van [minderjarige] als de erkenning wordt vernietigd. [minderjarige] verblijft al lange tijd in Nederland en het goed met haar. De vrouw maakt zich er zorgen over dat zij met [minderjarige] terug moet keren naar Suriname als de erkenning wordt vernietigd. Ze heeft daar geen woning en vreest dat zij op straat komt te staan. Daar komt bij dat [minderjarige] op dit moment het besef niet heeft dat zij door de man is erkend. Ze kan zich de man wel herinneren maar koppelt haar achternaam niet aan de man. Ze heeft geen last van het feit dat ze een andere geslachtsnaam heeft dan haar moeder. Volgens de vrouw dienen de verzoeken van het OM en de bijzondere curator te worden afgewezen.
3.5.
De man bevestigt ter zitting dat hij een relatie heeft gehad met de vrouw. Vanwege deze relatie heeft de man [minderjarige] erkend. De man heeft de vrouw en [minderjarige] willen helpen, omdat [minderjarige] in Nederland geen medische zorg kon krijgen en hier niet naar school kon gaan. De man begrijpt de gedane verzoeken, maar wil voorkomen dat de vrouw en [minderjarige] door de vernietiging van de erkenning in de problemen zouden raken.
3.6.
De Raad verklaart ter zitting dat het voor een kind van belang is dat er geen onduidelijkheid bestaat over de afstamming. De Raad maakt zich echter wel zorgen over de vraag wat de vernietiging van de erkenning voor gevolgen heeft voor het verblijf van [minderjarige] en de vrouw in Nederland. [minderjarige] is hier geworteld en de vrouw is als moeder zijnde verantwoordelijk voor haar. De Raad is dan ook van mening dat de vernietiging van de erkenning niet in het belang van [minderjarige] wordt geacht, zolang er geen duidelijkheid is over wat de gevolgen daarvan zijn met betrekking tot het verblijf van [minderjarige] in Nederland. De Raad stelt voor dat de bijzondere curator of de Raad dit eerst nader gaat onderzoeken voordat de rechtbank een beslissing neemt op de verzoeken.
3.7.
De ambtenaar van de burgerlijke stand verklaart ter zitting dat zij het standpunt van het OM en de bijzondere curator onderschrijft.
De inhoudelijke beoordeling
3.8.
Op grond van artikel 1:205 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het OM wegens strijd met de Nederlandse openbare orde, indien de erkenner niet de biologische vader van het kind is, vernietiging van de erkenning verzoeken.
3.9.
Verder bepaalt artikel 1:205 lid 1 onder a BW dat een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, door het kind zelf kan worden ingediend, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden. Een dergelijk verzoek kan door het kind worden ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het kind gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit dan kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
Wel of geen schijnerkenning
3.10.
Het OM verzoekt onder andere om de vernietiging van de erkenning op de grond dat sprake is van een schijnerkenning. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van een schijnerkenning. Uit de overgelegde stukken en de verklaringen van de man en de vrouw ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken dat de man [minderjarige] enkel en alleen heeft erkend om ervoor te zorgen dat [minderjarige] de Nederlandse nationaliteit zou verkrijgen en de vrouw dan een afgeleid verblijfsrecht zou krijgen. Zowel de man als de vrouw hebben verklaard dat zij elkaar in de kerk ontmoet hebben en een affectieve relatie met elkaar zijn aangegaan. Zij hadden het voornemen om met elkaar in het huwelijk te treden. De man en de vrouw verklaren dat de man [minderjarige] vanuit dat oogpunt heeft erkend. Dat het huwelijk vervolgens niet is doorgegaan en partijen ook niet hebben samengewoond, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat kan worden vastgesteld dat sprake is van een schijnerkenning. Het verzoek van het OM zal op deze grond dan ook niet worden toegewezen.
De feitelijke en de juridische situatie
3.11.
Verder stellen zowel het OM als de bijzondere curator dat het in het belang van [minderjarige] is dat de feitelijke situatie in overeenstemming wordt gebracht met de juridische situatie. Dit pleit ervoor om de erkenning van [minderjarige] door de man te vernietigen. Echter is ter zitting ook gebleken dat zowel het OM als de bijzondere curator er niet mee bekend zijn wat de gevolgen van deze vernietiging zijn met betrekking tot de nationaliteit van [minderjarige] alsmede het verblijfsrecht van de vrouw. Mocht de vernietiging van de erkenning tot gevolg hebben dat [minderjarige] staatloos wordt, dan behoudt zij op grond van artikel 14 lid 8 van de Rijkswet op het Nederlanderschap haar Nederlandse nationaliteit. Dit zou betekenen dat zij en de vrouw in Nederland kunnen blijven wonen. Het is echter ook mogelijk dat [minderjarige] als gevolg van de vernietiging van de erkenning de Surinaamse nationaliteit herkrijgt, waardoor ook de vrouw haar verblijfsrecht verliest. In dat geval zouden [minderjarige] en de vrouw terug moeten keren naar Suriname.
3.12.
Uit het voorgaande volgt dat het op dit moment onzeker is wat de gevolgen zijn van de vernietiging van de erkenning met betrekking tot de nationaliteit van [minderjarige] . [minderjarige] is grotendeels opgegroeid in Nederland. Zoals vermeld, kan de vernietiging van de erkenning ertoe leiden dat [minderjarige] en de vrouw terug moeten keren naar Suriname. De vrouw heeft ter zitting haar zorgen hierover geuit. Deze onzekerheid heeft zowel gevolgen voor [minderjarige] als voor de vrouw in haar rol als opvoeder. De rechtbank acht deze onzekerheid niet in het belang van [minderjarige] . Om die reden acht de rechtbank het belang dat [minderjarige] heeft bij het behoud van de Nederlandse nationaliteit groter dan het belang om de feitelijke situatie in overeenstemming te brengen met de juridische situatie. Daar komt verder bij dat het erkennen van een kind geen waarheidshandeling is, zodat ook het feit dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] is niet per se leidt tot de noodzaak van de vernietiging van de erkenning. Uit de verklaringen van de vrouw is gebleken dat [minderjarige] op dit moment geen hinder ondervindt van het feit dat sprake is van een erkenner die niet haar verwekker is. Ook heeft zij geen last van het feit dat zij de achternaam ‘ [achternaam] ’ draagt. De rechtbank acht in dit geval de vernietiging van de erkenning, op de grond dat de feitelijke situatie in overeenstemming dient te worden gebracht met de juridische situatie, dan ook niet in het belang van [minderjarige] . Daar komt bij dat [minderjarige] , zoals is overwogen in rechtsoverweging 3.9, de mogelijkheid heeft om als zij meerderjarig is de erkenning alsnog te vernietigen indien zij daar dan wel behoefte aan heeft.
3.13.
De rechtbank zal de verzoeken van het OM en de bijzondere curator dan ook afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de verzoeken van het Openbaar Ministerie en de bijzondere curator af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.G. van Doorn, voorzitter, mr. P.W.G. de Beer en mr. E.A.A. van Kalveen, allen (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. M.N. Cheuk A Lam als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2019.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.