8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 8 oktober 2017 aangeefster [slachtoffer] aangerand door aan haar borst te zitten en daarin te knijpen. Hij heeft op een nare manier inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Het is van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan hinder ondervinden en het hun veiligheidsgevoel aantast, in het bijzonder nu het slachtoffer door verdachte willekeurig lijkt te zijn uitgekozen. Verder heeft verdachte heeft zich twee keer schuldig gemaakt aan het plegen van schennis van de eerbaarheid op de openbare weg. Dergelijk gedrag wordt in het algemeen als onwenselijk, onfatsoenlijk en aanstootgevend beschouwd.
Verdachte heeft dit ondergeschikt gemaakt aan zijn verlangen om zijn eigen lustgevoelens te bevredigen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 4 januari 2019, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, maar niet voor het plegen van zedendelicten. Voorts liep verdachte ten tijde van het plegen van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde nog in een proeftijd;
- een reclasseringsadvies van 5 mei 2018, uitgebracht door [instelling] , afdeling Jeugdbescherming en reclassering.
Uit het rapport van het [instelling] volgt dat, op basis van informatie uit het proces- verbaal en gesprekken met de begeleider van verdachte bij [instelling] , het beeld ontstaat van een wantrouwende en (daardoor) lastig te begeleiden man, bij wie er aanwijzingen zijn voor pathologie maar die niet vastgesteld en evenmin zeker is. Duidelijk is wel dat er sprake is van instabiele leefomstandigheden, niet duidelijk is of deze in relatie staat met het vermeende delictgedrag. Hetzelfde geldt voor de eventuele relatie pathologie- delictgedrag. Mogelijk spelen ook meer cultureel bepaalde normen en/of persoonlijkheidsfactoren een rol. Een zorg vangnetwerk/-aanbod is beschikbaar waarbij de zorgverleners een duidelijke koers voor ogen hebben en [instelling] lijkt de best passende instelling voor betrokkene in deze fase.
Reclasseringsbemoeienis wordt door hen ontraden en de kans van slagen van een dergelijk dwang kader wordt nihil geacht.
De reclassering adviseert om verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen vanuit het idee dat deze mogelijk druk zet en daarbij, in geval van een tenuitvoerlegging, hulpverlening de mogelijkheid geeft betrokkene met zekerheid te treffen binnen een detentie om van daaruit een herstart te maken. Een taakstraf is niet haalbaar.
De rechtbank overweegt dat verdachte na het laatste incident in juni 2018 niet opnieuw met de politie in aanraking is gekomen. Voorts is verdachte niet meer dakloos en heeft hij een eigen plek bij het [instelling] . De rechtbank acht het onwenselijk dat verdachte deze plek kwijt raakt. Verdachte zal dan weer dakloos worden en daarmee zal het risico op het plegen van nieuwe strafbare feiten toenemen, hetgeen niet in het belang van verdachte en ook niet in het belang van de maatschappij is.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf verder rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 18 oktober 2017 is veroordeeld tot een geldboete van
€ 400,00, subsidiair 8 dagen hechtenis, waarvan € 200,00, subsidiair 4 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Verder heeft verdachte op 1 maart 2018 en 17 maart 2018 een tweetal strafbeschikkingen gehad. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 28 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 27 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden is.