ECLI:NL:RBMNE:2019:6580

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
16/660152-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding en schennis van de eerbaarheid met gevangenisstraf

Op 15 februari 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1994 in Syrië, die werd beschuldigd van aanranding en schennis van de eerbaarheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 oktober 2017 in Utrecht ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij een slachtoffer door met zijn hand over haar kleding heen in haar linkerborst te knijpen. Daarnaast heeft hij op 11 mei 2018 in Park Oog in Al zijn ontblote geslachtsdeel getoond en op 27 juni 2018 op de Kanaalweg zijn geslachtsdeel vastgepakt en daarmee op en neergaande bewegingen gemaakt. De rechtbank heeft de tenlastelegging als geldig en de officier van justitie als ontvankelijk verklaard. De verdachte heeft de feiten bekend en de rechtbank heeft deze als wettig en overtuigend bewezen verklaard.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte is niet meer dakloos en verblijft in een instelling. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 28 dagen opgelegd, waarvan 27 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft ook overwogen dat het onwenselijk zou zijn dat de verdachte zijn plek in de instelling verliest, wat zou kunnen leiden tot nieuwe strafbare feiten. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 239 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/660152-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 februari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1994] te [geboorteplaats] (Syrië)
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
( [postcode] ) [woonplaats] , [adres]
verblijvende in [instelling] , [adres] ( [postcode] ) [woonplaats]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger en van hetgeen verdachte en mr. M.K.J. Dikkerboom, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 op 08 oktober 2017 te Utrecht, ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] heeft gepleegd door met zijn hand over de kleding van die [slachtoffer] heen in haar linkerborst te knijpen;
feit 2 op 11 mei 2018 in Utrecht in Park Oog in Al in het openbaar zijn ontblote geslachtsdeel heeft getoond;
feit 3 op 27 juni 2018 in Utrecht op de Kanaalweg over zijn kleding zijn geslachtsdeel heeft vastgepakt en met zijn hand trekkende/op en neer gaande bewegingen heeft gemaakt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank acht de feiten wettig en overtuigend bewezen en volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
feit 1
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 26 van proces-verbaal nummer PL0900-2017306912;
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 februari 2019;
feit 2 (parketnummer 16/659430-18)
  • het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 1] , pagina 3 van proces-verbaal nummer PL0900-2018132775;
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 11 mei 2018, inhoudende een bekennende verklaring van verdachte, pagina 16 en 17 van proces-verbaal nummer PL0900-2018132775;
feit 3 (parketnummer 16/659605-18)
  • het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 2] , pagina 12 en 13 van proces-verbaal nummer PL0900-2018183723;
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 27 juni 2018, inhoudende een bekennende verklaring van verdachte, pagina 23 en 24 van proces-verbaal nummer PL0900-2018183723.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 08 oktober 2017 te Utrecht, door een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft hij, verdachte, met zijn, verdachtes, rechterhand op de kleding in de linkerborst van die [slachtoffer] geknepen en bestaande die feitelijkheid uit het plotseling en onverhoeds uitvoeren van deze handeling;
feit 2 (parketnummer 16/659430-18)
op 11 mei 2018 te Utrecht de eerbaarheid heeft geschonden op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten Park Oog in Al, door zich aldaar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden en zijn ontblote geslachtsdeel te tonen;
feit 3 (parketnummer 16/659605-18)
op 27 juni 2018 te Utrecht, de eerbaarheid heeft geschonden, op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Kanaalweg, door aldaar zijn geslachtsdeel met zijn, verdachtes, hand vast te pakken over de kleding en vervolgens met zijn hand trekkende en op- en neergaande bewegingen aan zijn geslachtsdeel te maken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 2 en feit 3
telkens: schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 30 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is op dit moment niet meer dakloos en heeft een eigen plek bij het [instelling] . Wanneer verdachte langer dan vier weken gedetineerd komt te zitten raakt hij zijn plek bij [instelling] kwijt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 8 oktober 2017 aangeefster [slachtoffer] aangerand door aan haar borst te zitten en daarin te knijpen. Hij heeft op een nare manier inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Het is van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan hinder ondervinden en het hun veiligheidsgevoel aantast, in het bijzonder nu het slachtoffer door verdachte willekeurig lijkt te zijn uitgekozen. Verder heeft verdachte heeft zich twee keer schuldig gemaakt aan het plegen van schennis van de eerbaarheid op de openbare weg. Dergelijk gedrag wordt in het algemeen als onwenselijk, onfatsoenlijk en aanstootgevend beschouwd.
Verdachte heeft dit ondergeschikt gemaakt aan zijn verlangen om zijn eigen lustgevoelens te bevredigen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 4 januari 2019, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, maar niet voor het plegen van zedendelicten. Voorts liep verdachte ten tijde van het plegen van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde nog in een proeftijd;
- een reclasseringsadvies van 5 mei 2018, uitgebracht door [instelling] , afdeling Jeugdbescherming en reclassering.
Uit het rapport van het [instelling] volgt dat, op basis van informatie uit het proces- verbaal en gesprekken met de begeleider van verdachte bij [instelling] , het beeld ontstaat van een wantrouwende en (daardoor) lastig te begeleiden man, bij wie er aanwijzingen zijn voor pathologie maar die niet vastgesteld en evenmin zeker is. Duidelijk is wel dat er sprake is van instabiele leefomstandigheden, niet duidelijk is of deze in relatie staat met het vermeende delictgedrag. Hetzelfde geldt voor de eventuele relatie pathologie- delictgedrag. Mogelijk spelen ook meer cultureel bepaalde normen en/of persoonlijkheidsfactoren een rol. Een zorg vangnetwerk/-aanbod is beschikbaar waarbij de zorgverleners een duidelijke koers voor ogen hebben en [instelling] lijkt de best passende instelling voor betrokkene in deze fase.
Reclasseringsbemoeienis wordt door hen ontraden en de kans van slagen van een dergelijk dwang kader wordt nihil geacht.
De reclassering adviseert om verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen vanuit het idee dat deze mogelijk druk zet en daarbij, in geval van een tenuitvoerlegging, hulpverlening de mogelijkheid geeft betrokkene met zekerheid te treffen binnen een detentie om van daaruit een herstart te maken. Een taakstraf is niet haalbaar.
De rechtbank overweegt dat verdachte na het laatste incident in juni 2018 niet opnieuw met de politie in aanraking is gekomen. Voorts is verdachte niet meer dakloos en heeft hij een eigen plek bij het [instelling] . De rechtbank acht het onwenselijk dat verdachte deze plek kwijt raakt. Verdachte zal dan weer dakloos worden en daarmee zal het risico op het plegen van nieuwe strafbare feiten toenemen, hetgeen niet in het belang van verdachte en ook niet in het belang van de maatschappij is.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf verder rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 18 oktober 2017 is veroordeeld tot een geldboete van
€ 400,00, subsidiair 8 dagen hechtenis, waarvan € 200,00, subsidiair 4 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Verder heeft verdachte op 1 maart 2018 en 17 maart 2018 een tweetal strafbeschikkingen gehad. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 28 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 27 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden is.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 239 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 28 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 27 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 3 jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mrs. H.A. Gerritse en C.E.M. Nootenboom-Lock, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 oktober 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en / of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en / of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, met zijn, verdachtes, (rechter)hand op/over de kleding in de (linker)borst van die [slachtoffer] geknepen, althans de (linker)borst van die [slachtoffer] betast en/of aangeraakt en bestaande dat geweld en/of die feitelijkhe(i)d((en) uit het plotseling en/of onverhoeds uitvoeren van deze handeling(en);
art 246 Wetboek van Strafrecht
2. ( parketnummer 16/659430-18)
hij op of omstreeks 11 mei 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten Park Oog in Al, door zich aldaar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden en/of zijn ontblote geslachtsdeel te tonen;
art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3. ( parketnummer 16/659605-18)
hij op of omstreeks 27 juni 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, de eerbaarheid heeft geschonden, op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Kanaalweg, door aldaar zijn geslachtsdeel met zijn, verdachtes, hand vast te pakken (over de kleding) en/of (vervolgens) met zijn hand trekkende en/of op- en neergaande bewegingen aan zijn geslachtsdeel te maken;
art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht