ECLI:NL:RBMNE:2019:6579

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
16/211261-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling; veroordeling poging zware mishandeling en bedreiging met brandstichting; beroep op noodweer verworpen, beroep op noodweerexces toegewezen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2019, stond de verdachte terecht voor meerdere feiten, waaronder poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 22 oktober 2018 in Woerden geprobeerd had haar partner, [slachtoffer 1], met een mes van het leven te beroven, maar dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit, evenals van de zware mishandeling. Wel werd bewezen dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan [slachtoffer 1] door hem in het bovenbeen te steken, wat resulteerde in een veroordeling voor poging tot zware mishandeling. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor bedreiging met brandstichting van [slachtoffer 2]. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, maar kende het beroep op noodweerexces toe, waardoor de verdachte niet strafbaar werd geacht voor de poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een taakstraf op van 30 uren, geheel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/211261-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 februari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1997] te [geboorteplaats]
verblijvende bij [instelling]
( [postcode] ) [plaats] , [adres]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Starrenburg en van hetgeen verdachte en mr. A.F.M. Oudijk, advocaat te Utrecht alsmede van hetgeen F. Kuiper, medewerker slachtofferhulp, namens de benadeelde partij en slachtoffer [slachtoffer 1] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 op 22 oktober 2018 in Woerden geprobeerd heeft [slachtoffer 1] met een mes opzettelijk van het leven te beroven, dan wel (subsidiair) die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel (meer subsidiair) geprobeerd heeft die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2 in de periode van 20 oktober 2018 tot en met 22 oktober 2018 in Woerden goederen heeft vernield die toebehoren aan [slachtoffer 2] ;
feit 3 op 21 september 2018 in [woonplaats] [slachtoffer 2] en de bewoners van de [adres] heeft bedreigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie acht ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde de verklaring van verdachte dat er sprake was van zelfverdediging niet aannemelijk.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Subsidiair heeft de raadvrouw integrale vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
1 subsidiairHet geconstateerde letsel kan niet als zwaar lichamelijk letsel aangemerkt worden.
1 primair en 1 meer subsidiair
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte geprobeerd heeft [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Niet kan worden vastgesteld dat zij een stekende beweging naar [slachtoffer 1] heeft gemaakt terwijl hij op de grond lag. Uit het steken met een mes in het bovenbeen kan bovendien niet zonder meer het opzet op de dood van [slachtoffer 1] worden afgeleid. Voorts is het niet aanmerkelijk dat [slachtoffer 1] dodelijk getroffen kon worden of hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 en 3 tenlastegelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
feit 2
Niet is waargenomen dat verdachte de vernielingen heeft gepleegd. Voorts kan niet worden vastgesteld wanneer de vernielingen zijn gepleegd.
feit 3
Bij [slachtoffer 2] kon niet de redelijke vrees ontstaan dat verdachte het pand in brand zou steken. Voorts kan op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte het opzet had om de bewoners van de [adres] te [woonplaats] te bedreigen. De appberichten zijn enkel aan [slachtoffer 2] gestuurd. Voorts kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte heeft gedreigd met zware mishandeling en enig misdrijf tegen het leven gericht. Verdachte dient hiervan volgens de raadsvrouw vrijgesproken, dan wel partieel vrijgesproken te worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
vrijspraak feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 2
feit 1 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Verdachte ontkent dat zij met een mes in de richting van zijn hoofd heeft gestoken of gezwaaid of - terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag - met een mes in de richting van zijn lichaam heeft gestoken. De verklaring van [slachtoffer 1] vindt op dat punt geen enkele steun in het dossier. Het gegeven dat [slachtoffer 1] een minimaal sneetje in zijn rechter ringvinger had, maakt dat niet anders.
Het op deze wijze met een mes steken in het bovenbeen van [slachtoffer 1] levert, naar algemene ervaringsregels, geen aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] op.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
feit 1 subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel, te weten een snijwond aan zijn bovenbeen en een (minimaal) sneetje in zijn rechter ringvinger, geen zwaar lichamelijk letsel betreft als bedoeld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 20 oktober 2018 tot en met 22 oktober 2018 in haar woning opzettelijk goederen, toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft vernield. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld op welk moment deze goederen zijn vernield of door wie deze goederen zijn vernield.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.
Bewijsmiddelen [1]
feit 1 meer subsidiair
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 22 oktober 2018 in de woning van [verdachte] in [woonplaats] was. Zij hadden ruzie gekregen. [2] Hij zag dat zij naar de keuken liep en uit de bestekbak een groot mes pakte. Hij zag dat zij met het mes in de richting van zijn onderlichaam stak. In een reflex draaide hij zijn bovenlichaam naar links en voelde een prik in zijn rechter bovenbeen. Hij zag dat er bloed in zijn spijkerbroek zichtbaar werd. Hij zag dat [verdachte] het mes nog steeds in haar hand hield. [3]
Uit de geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 1] van 5 november 2018 volgt dat verdachte in zijn rechter bovenbeen een snijverwonding had van 3 tot 4 centimeter tot in de spier. [4]
Door het Nederlands forensisch Instituut is het in de woning van verdachte in beslaggenomen mes onderzocht. Op het mes is het DNA profiel van [slachtoffer 1] aangetroffen. De kans dat het DNA profiel van een ander afkomstig is dan [slachtoffer 1] , is kleiner dan 1 op 1 miljard. [5]
De spijkerbroek van [slachtoffer 1] is in beslaggenomen en veiliggesteld onder nummer (AAKR4226NL). [6]
Door het Nederlands Forensisch Instituut is de beschadiging op de spijkerbroek (AAKR4226NL), ter hoogte van de rechter achterzak, van [slachtoffer 1] onderzocht. Uit het onderzoek volgt dat het veel waarschijnlijker is dat de beschadiging is veroorzaakt met het mes afkomstig uit de woning van verdachte (AAMF6744NL), dan dat de beschadiging is veroorzaakt door een val tegen de tafel. [7]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij in haar woning ruzie had met [slachtoffer 1] . Zij probeerde hem haar woning uit te krijgen. Zij werd geslagen door [slachtoffer 1] . Zij was naar de keuken gegaan en had een mes uit de keukenla gepakt. Zij hield het mes voor zich uit. Nadat [slachtoffer 1] op haar was afgelopen zag zij dat hij een wond aan de achterkant van zijn bovenbeen had. [8]
Bewijsoverweging
Verdachte heeft met een groot keukenmes [slachtoffer 1] in zijn bovenbeen gestoken. In het bovenbeen bevinden zich diverse spieren en pezen. Door met een groot mes in het been van verdachte te steken bestaat er een aanmerkelijke kans dat er één of meerdere pezen en/of spieren worden geraakt dan wel doorgesneden. Verdachte heeft door zo te handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat zij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen.
De rechtbank acht, gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een mes in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] heeft gestoken of gezwaaid en - terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag - met een mes in de richting van zijn lichaam heeft gestoken. De verklaring van [slachtoffer 1] vindt op dat punt geen enkele steun in het dossier.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit deel van het meer subsidiair tenlastegelegde.
feit 3
[slachtoffer 2] is eigenaar van het pand aan de [adres] in [woonplaats] . De eerste verdieping bestaat uit 10 kamers die hij afzonderlijk verhuurt. [verdachte] is één van de huurders. [9] Op 21 september 2018 had hij haar aangesproken op haar gedrag. Die avond zag hij om 18.00 uur een WhatsApp bericht van [verdachte] , daarin zei zij onder andere dat zij het huis in de fik wilde steken. [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij een conflict had met haar huisbaas en dat zij hem had geappt dat zij de boel in de fik zou steken om zo zichzelf warm te houden. [11]
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard van het conflict tussen verdachte en [slachtoffer 2] over verwarming van het huis en de inhoud van de bedreiging dat zij het huis in brand zou steken om zich zelf warm te houden, bij [slachtoffer 2] terecht de redelijke vrees is ontstaan dat verdachte haar bedreiging zou uitvoeren.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] en de bewoners van de [adres] te [woonplaats] heeft bedreigd met brandstichting.
partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bewoners van de [adres] te [woonplaats] heeft bedreigd. Het dossier bevat hiervoor onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken dat dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 meer subsidiair
op 22 oktober 2018 te Woerden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (vlees)mes heeft gestoken in het bovenbeen van die [slachtoffer 1] ;
feit 3op 21 september 2018 te Woerden [slachtoffer 2] heeft bedreigd met brandstichting, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen (door aan die [slachtoffer 2] via Whatsapp te sturen) "ik ga het huis in de fik steken”.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 meer subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Beroep op noodweer ten aanzien van feit 1 meer subsidiair
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld, dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zichzelf mocht verdedigen op het moment dat zij het mes pakte. Voorts heeft verdachte een mes gepakt omdat zij [slachtoffer 1] haar huis uit wilde hebben en niet om zich te verdedigen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het voor verdachte gerechtvaardigd was om zichzelf te verdedigen nu er sprake was van een noodweersituatie. Verdachte heeft vanaf het begin consequent verklaard dat zij door [slachtoffer 1] werd mishandeld en dat zij heeft gehandeld uit zelfverdediging. De verklaring van verdachte, dat zij werd aangevallen en dat [slachtoffer 1] haar woning niet wilde verlaten, vindt steun in het dossier. Bij verdachte is letsel geconstateerd en getuigen hebben gebonk en geschreeuw van verdachte gehoord. Verdachte had geen andere mogelijkheid dan om zich te verdedigen. Zij was al vaker door [slachtoffer 1] mishandeld en had hem eerder al de deur uitgekregen door met een mes te dreigen.
Het oordeel van de rechtbank
Door verdachte is verklaard dat zij door het latere slachtoffer, [slachtoffer 1] , geslagen werd. [slachtoffer 1] heeft bevestigd dat hij en verdachte die dag ruzie hadden. Uit het dossier volgt dat verdachte diverse verwondingen had. Hier van uitgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het aannemelijk is dat verdachte zodanig door [slachtoffer 1] mishandeld werd dat sprake is geweest van een onmiddellijke wederechtelijke aanranding van haar lichaam, waartegen zij zich mocht verdedigen. Verdachte heeft zich verdedigd door met een mes te steken in het bovenbeen van [slachtoffer 1] . Dit handelen voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte anders had kunnen en moeten reageren. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling.
feit 3
bedreiging met brandstichting.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Beroep op noodweerexces ten aanzien van feit 1 meer subsidiair
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een noodweersituatie en dat noodweerexces dus evenmin aan de orde is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank het door haar namens de verdachte gedane beroep op noodweer verwerpt, aangevoerd dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, omdat zij handelde in een gemoedsopwelling, die, gelet op hetgeen zij in het verleden heeft meegemaakt, het onmiddellijke gevolg is geweest van de wederrechtelijke aanranding.
Het oordeel van de rechtbank
In het verlengde van het beroep op noodweer is namens verdachte een beroep gedaan op noodweerexces. Noodweerexces kan in beeld komen bij een ‘overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging’. Er is in dat geval aan alle vereisten van noodweer voldaan, behalve aan de proportionaliteitseis. Deze overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging kan verontschuldigbaar zijn indien – voor zover in het onderhavige geval van belang – de gedragingen van verdachte het onmiddellijk gevolg zijn van een hevige, door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging.
In het onderhavige geval is sprake geweest van een noodweersituatie, zoals eerder vastgesteld. De rechtbank overweegt dat er verschillende redenen zijn om uit te gaan van een ongelijkwaardige relatie tussen verdachte en [slachtoffer 1] . Verdachte is relatief jong, heeft een verstandelijke beperking en een gebrek aan coping mechanismen. Het leeftijdsverschil met [slachtoffer 1] is aanzienlijk en [slachtoffer 1] heeft ten opzichte van verdachte een aanzienlijk fysiek overwicht en een kennelijk overheersende rol in de relatie met de verdachte. De rechtbank acht het aannemelijk dat bij verdachte, doordat zij werd geslagen door [slachtoffer 1] en in samenhang met de hierboven geschetste omstandigheden, sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte. De overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging – het steken met een mes in het bovenbeen van [slachtoffer 1] als disproportioneel middel – is naar het oordeel van de rechtbank eveneens het onmiddellijk gevolg geweest van deze hevige gemoedsbeweging en haar verminderde toerekeningsvatbaarheid. Dit mede gelet op de omstandigheid dat het verdachte, zoals zij op de terechtzitting heeft verklaard, bij eerdere ruzies wel was gelukt om [slachtoffer 1] haar huis uit te krijgen door te dreigen met een mes.
Nu aan het dubbele causaliteitsvereiste is voldaan, komt verdachte naar het oordeel van de rechtbank een geslaagd beroep op noodweerexces toe. De verdachte is ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde derhalve niet strafbaar en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 3
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 720 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 663 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als (bijzondere) voorwaarden: een meldplicht, een klinische opname voor de duur van maximaal 12 maanden, aansluitend op de klinische opname een ambulante behandeling, meewerken aan begeleid wonen en middelencontrole.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van één of meer van de feiten, rekening te houden met de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte in dat geval een straf op te leggen, die niet langer is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met daarnaast een voorwaardelijk strafdeel met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals deze door de deskundigen zijn geadviseerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige bedreigingen. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] volgt dat hij dit als zeer bedreigend heeft ervaren. Hij heeft het gevoel gehad dat verdachte daadwerkelijk de daad bij het woord zou voegen. Door haar handelen heeft verdachte bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 28 december 2018, waaruit volgt dat verdachte de laatste 5 jaren niet is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten;
- een psychologisch rapport van 2 januari 2019, uitgebracht door A.J. Klumpenaar;
- een psychiatrisch rapport van 15 januari 2019, uitgebracht door I.T.M. Nurmohamed;
- een reclasseringsadvies van 30 januari 2019 uitgebracht door B. Westra, reclasseringswerker Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering .
Uit de rapportages van A.J. Klumpenaar en I.T.M. Nurmohamed volgt dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis (met borderline, antisociale, schizo-typische en schizoïde trekken) en een stoornis in cannabisgebruik bij een naar inschatting intelligentieniveau beneden het gemiddelde met beperkte verbale mogelijkheden. De gedragskeuzes en gedragingen van verdachte zijn tijdens het tenlastegelegde nadelig beïnvloed door de ziekelijke stoornissen en gebrekkige ontwikkeling. Het tenlastegelegde is haar in verminderde mate toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt vanwege de geschetste persoonlijkheidsproblematiek en canna-
bisgebruik, op basis van het klinisch onderzoek en de risicotaxatie instrumenten, hoog
ingeschat als verdachte geen klinische behandeling krijgt.
Geadviseerd wordt verdachte bij een voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarden op te leggen: een klinische behandeling binnen een forensisch klinische instelling, zoals FPA Den Dolder, het opvolgen van de aanwijzingen hulpverlening/reclassering en toezicht en begeleiding vanuit de reclassering. Daarnaast wordt geadviseerd om verdachte na de klinische fase door te laten stromen naar een voorziening voor begeleid of beschermd wonen zodat betrokkene de benodigde ondersteuning kan krijgen op alle belangrijke levensgebieden.
Uit het rapport van het Leger des Heils volgt dat verdachte sinds december 2018 in de Forensisch Psychiatrische Afdeling in [plaats] verblijft. Verdachte erkent nu wel dat zij last heeft van traumatische ervaringen uit het verleden en hier graag aan wil werken in de vorm van therapieën tijdens haar klinische opname in [instelling] . Daarnaast geeft zij aan behoefte te hebben aan ondersteuning bij het oppakken van haar leven op het gebied van wonen, dagbesteding en dergelijke en toont zich daarbij op dit moment gemotiveerd voor hulpverlening. De door de reclassering en de deskundigen geadviseerde interventies worden door haar dan ook gewaardeerd en nodig bevonden.
De reclassering adviseert om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een klinische opname in een zorginstelling, aansluitend aan de klinische opname een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, begeleid wonen of verblijven in een maatschappelijke opvang, een contactverbod en meewerken aan middelencontrole.
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie wijkt zij af van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 30 uren, bij niet verrichten te vervangen door 15 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. Gelet op de persoon en problematiek van verdachte acht de rechtbank behandeling en begeleiding van verdachte noodzakelijk en zal aan verdachte de bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het contactverbod, zoals door de deskundigen geadviseerd opleggen.

9.BESLAG

De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp dat aan verdachte toebehoort, te weten een mes, onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met betrekking tot dit voorwerp is bovendien het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde feit begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 3.296,28. Dit bedrag bestaat uit € 296,28 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 296,28 met daarbij de gevorderde wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering terzake van immateriële schade. De vordering vormt op dit punt een onevenredige belasting voor het strafproces, gelet op de voorgeschiedenis tussen verdachte en de benadeelde partij en de geestelijke toestand van verdachte.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting vormt voor het strafproces en dat de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard. Verdachte is onder bewind gesteld en is daarom niet bevoegd om zelfstandig tegen deze vordering te procederen. De bewindvoerder is niet opgeroepen voor deze zitting en is niet verschenen. De bewindvoerder heeft de raadsvrouw ook niet gemachtigd tot het voeren van een verweer tegen de vordering.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan en daarbij is geen maatregel aan verdachte opgelegd.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36b, 36c, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 meer subsidiair en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 meer subsidiair en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 meer subsidiair en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte niet strafbaar ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
30 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 15 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de taakstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
-
stelt als voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
-
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
* zich binnen 3 dagen nadat dit vonnis gewezen is, zal melden bij de reclassering van het Leger des Heils te Utrecht (telefoonnummer 088-0901000 ). Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat gedurende de proeftijd nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Verdachte houdt zich daarbij aan de aanwijzingen die door de reclassering gegeven worden;
* zich laat opnemen in FPA Roosenburg of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, voor de duur van maximaal 12 maanden of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* zich aansluitend aan haar klinische opname laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* zal verblijven in een nog nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of
maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na afloop van het klinische traject. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
* meewerkt aan controle op het gebruik van softdrugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- waarbij het Leger des Heils opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
- mes;
Benadeelde partij
- verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mrs. A.R. Creutzberg en
C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. primair
zij op of omstreeks 22 oktober 2018 te Woerden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om haar partner [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- met een (vlees)mes, één of meerdere zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de nek/hals en/of het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- met een (vlees)mes heeft gestoken en/of gesneden in/op/tegen het bovenbeen en/of de vinger van die [slachtoffer 1] en/of
- (daarbij) tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "ik ga je dood maken", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- met een (vlees)mes een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl hij op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair
zij op of omstreeks 22 oktober 2018 te Woerden opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekverwonding in het bovenbeen en/of een snijverwonding aan de vinger/hand van die [slachtoffer 1] , heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans éénmaal, met een (vlees)mes te steken en/of te snijden in/op/tegen het bovenbeen en/of de vinger/hand;
meer subsidiair
zij of omstreeks 22 oktober 2018 te Woerden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar levensgezel [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (vlees)mes, één of meerdere zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de nek/hals en/of het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of - met een (vlees)mes heeft gestoken in/op/tegen het bovenbeen en/of de vinger van die [slachtoffer 1] en/of - met een (vlees)mes een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl hij op de grond lag;
2
zij in of omstreeks de periode van 20 oktober 2018 tot en met 22 oktober 2018 te [woonplaats] opzettelijk en wederrechtelijk de inboedel en/of stoffering van een woning gelegen aan de [adres] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
zij op 21 september 2018 te [woonplaats] , althans in Nederland, [slachtoffer 2] en/of de bewoners van de [adres] te Woerden heeft bedreigd met brandstichting en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen (door aan die [slachtoffer 2] via Whatsapp te sturen) "ik ga het huis in de fik steken”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal en de aanvullende processen-verbaal A en B, genummerd PL0900-2018308088, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 226. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , pagina 17.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , pagina 18.
4.Een geschrift, inhoudende een geneeskundige verklaring van 5 november 2018, met bijlage, pagina 107.
5.Een geschrift, te weten een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut van 6 december 2018, opgemaakt door S. van Soest , pagina 220.
6.Proces-verbaal sporenonderzoek, pagina 172.
7.Een geschrift, te weten een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut van 15 januari 2019, opgemaakt door L.C. Alewijnse .
8.Verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 1 februari 2019.
9.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , pagina 165.
10.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , pagina 166.
11.Verklaring van verachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 1 februari 2019.