ECLI:NL:RBMNE:2019:6575

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
16/263632-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van inbraak en poging daartoe met veroordeling tot gevangenisstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 26 november 2019, is de verdachte beschuldigd van medeplegen van inbraak en een poging daartoe. De tenlastelegging omvat twee incidenten: de eerste op 22 december 2018, waarbij de verdachte samen met anderen heeft geprobeerd in te breken in de woning van slachtoffer 1, en de tweede, waarbij daadwerkelijk is ingebroken in de woning van slachtoffer 2 in dezelfde periode. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen, forensisch bewijs en de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van zes maanden geëist, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de inbraken, mede op basis van het vergelijkend werktuigsporenonderzoek dat aantoont dat het gebruikte breekijzer overeenkomt met de sporen die zijn aangetroffen op de plaats delict. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij voor materiële schade toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verkregen door middel van braak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/263632-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 november 2019.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] te [plaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 juni 2019 en 12 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
op 22 december 2018 in [plaats] samen met (een) ander(en) heeft geprobeerd in te breken in de woning aan de [adres] om spullen van [slachtoffer 1] uit die woning weg te nemen;
2.
in de periode van 21 december 2018 tot en met 22 december 2018 in [plaats] samen met (een) ander(en) heeft ingebroken in de woning aan de [adres] en spullen van
[slachtoffer 2] uit die woning heeft weggenomen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Verdachte heeft ontkend bij de inbraken betrokken te zijn geweest. Hij heeft verklaard dat hij zijn twee vrienden met wie hij samen is aangehouden die nacht heeft weggebracht en vervolgens weer heeft opgehaald, zonder te weten wat zij gingen doen. Deze verklaring wordt niet uitgesloten door de stukken in het dossier. Het is niet vast te stellen dat er meer dan twee personen betrokken zijn geweest bij de poging inbraak op de [adres] , noch dat één van die twee personen verdachte is geweest. Ook voor de inbraak aan de [adres] bevindt zich geen bewijs in het dossier dat verdachte daarbij betrokken is geweest. Daarbij is de omstandigheid dat de twee woningen dicht bij elkaar zijn, geen indicatie dat de inbraken kort opeenvolgend hebben plaatsgevonden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer 1] heeft (namens [instelling] ) aangifte gedaan en heeft als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 22 december 2018, omstreeks 04.00 uur werd ik wakker van gerommel. Ik zag het schijnsel van een zaklamp in mijn woning. Ik zag dat dit vanuit de achtertuin kwam. Ik zag in het schijnsel van dit licht tenminste 2 silhouetten van personen bij het achterraam staan. Ik hoorde harde klappen en breek geluiden bij het raam vandaan komen. [2]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in hun proces-verbaal Sporenonderzoek onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Het onderzoek werd verricht bij [slachtoffer 1] te [adres] , [postcode] [plaats] . [3] Aan de achterzijde van de woning bevond zich een tuin, welke was omheind door een schutting. Mevrouw [slachtoffer 1] verklaarde ons dat zij personen in het donker gekleed voor het keukenraam zag staan. Mevrouw [slachtoffer 1] verklaarde ons dat één van deze personen een rood breekijzer in de handen had.
Men was de plaats aan de achterzijde van de woning opgelopen. Hier had men de buitenlamp boven de achterdeur met pluggen uit de muur getrokken. Men had aan de achterzijde van de woning gepoogd het uitzetraam van de keuken open te breken door met een breekvoorwerp in de sluitnaad van het raam te wrikken. Wij zagen in de sluitnaad van het uitzetraam, in een afdruk van de klauwzijde van een breekijzer, oranje/rode verf, welke afkomstig was van het gebruikte breekvoorwerp. [4]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 22 december 2018 omstreeks 03.52 uur werd de melding uitgegeven dat er werd ingebroken of geprobeerd in te breken bij de [adres] te [plaats] . Omstreeks 04.00 uur zagen wij dat er een scooter op de weg reed. De scooter trok de aandacht omdat hij vanuit de richting van het incident kwam rijden. Ik zag dat er tweemaal wat werd weggegooid. Ik zag dat dit werd gedaan door de opzittende van de scooter. Wij hielden de opzittende staande ter hoogte van de kruising tussen de busbaan en [locatie] . De drie opzittende bleken te zijn:
Naam : [medeverdachte 1]
Voornamen : [medeverdachte 1]
Geboortedatum : [2001]
Naam: [medeverdachte 2]
Voornamen: [medeverdachte 2]
Geboortedatum: [2001]
Naam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboortedatum : [1999] [5]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 22 december 2018 omstreeks 04.10 uur was ik ter plaatse op de kruising [locatie] met de busbaan. Ik zag dat de diensthond [A] bij een witte bundel van plastic boterhamzakjes ging liggen. Ik hoorde collega [verbalisant 3] zeggen dat er een zaklampje in zat. Ik zag dat [A] bij een groene tas bleef staan. Ik hoorde collega [verbalisant 3] zeggen dat er een oranje breekijzer in zat. [6]
Verbalisant [verbalisant 5] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 22 december 2018 omstreeks 03.52 uur heeft de bewoonster van de [adres] te [plaats] een melding gedaan bij de politie. Op zaterdag 22 december 2018 doet de bewoner van de [adres] te [plaats] een melding van een inbraak in zijn woning.
Beide locaties heb ik in Google Maps genoteerd. Hieruit bleek dat de loop afstand 4 minuten is voor de 300 meter. [7]
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan en hieraan een bijlage gestolen goederen toegevoegd. Hij heeft als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 21 december 2018 te 20:00 uur heb ik de woning verlaten. De woning was deugdelijk afgesloten. Op 22 december 2018 te 12:00 uur kwam ik bij de woning. Ik zag dat aan de voorzijde het raam geforceerd was. Ik zag dat het houten kozijn vernield was met een
breekvoorwerp.
Gestolen goed
Soort: sleutelhanger met Mercedes-Benz logo met drie sleutels
Soort: gouden schakelarmband
Soort: 2 gouden trouwringen
Soort: gouden ketting voor zakhorloge
Soort: gouden ketting met hartje. [8]
Verbalisant [verbalisant 6] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik heb foto's gemaakt van alle sleutelbossen die de verdachten bij zich hadden. De foto's heb ik vervolgens ook gestuurd naar collega [verbalisant 7] . Ik zag dat collega [verbalisant 7] mij vervolgens het bericht stuurde dat de sleutelbos met drie sleutels, voorzien van een ring met een Mercedes logo van de bewoners van [adres] waren. Dit betroffen de sleutels die [medeverdachte 1] bij zich droeg ten tijde van de aanhouding. [9]
Verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] hebben in hun proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Wij hoorden dat er vannacht een drietal inbrekers waren aangehouden. Wij hoorden dat deze verdachten waren aangehouden voor een poging inbraak aan de [adres] te [plaats] . Dit is hemelsbreed honderd meter van de woning aan de [straat] . Ik hoorde dat er sleutels bij de aangehouden verdachten waren aangetroffen. Ik ontving foto's van deze goederen. Wij hoorden dat [slachtoffer 2] bij het tonen van de foto met sleutels zei: "Ja! Dat zijn mijn sleutels! 100%. Het is een sleutelbos met een sleutelhanger met een Mercedeslogo erop." [10]
Een vergelijkend werktuigsporenonderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de (poging tot) diefstal door middel van braak en het aantreffen van een werktuig dat in relatie werd gebracht met de verdachten. Uit dit onderzoek kwam het volgende, zakelijk weergegeven:
Ik ontving [A] een breekijzer, oranje van kleur. De beitel en spijkertrekker tonen bewerkingssporen die van fabriekswege zijn aangebracht en beschadigingen die door gebruik zijn ontstaan.
Daarnaast ontving ik, [verbalisant 9] , [verbalisant 10] , afvormingen van werktuigsporen.
De afvormingen, gemerkt [1] werden blijkens informatie veiliggesteld tijdens een
forensisch sporenonderzoek d.d. 22 december 2018 naar aanleiding van een poging diefstal
door middel van braak, uit een woning gelegen aan de [adres] te [plaats] .
Tijdens een vergelijkend microscopisch onderzoek tussen enerzijds de op kraslijnen gelijkende indrukken in het afgevormde indrukspoor [1.3] en anderzijds karakteristieke
slijpsporen op de spijkertrekker van breekijzer [A], werden aansluitende lijnen
waargenomen. Daarnaast werden tussen enerzijds het indrukspoor in afvorming [1.3] en
anderzijds beschadigingen op de spijkertrekker van [A], overeenkomende onregelmatigheden waargenomen. [11]
Door mij werd tevens een oriënterend selectieonderzoek gestart naar werktuigsporen in de
sporenverzameling van de Forensische Opsporing Midden Nederland en werden de navolgende werktuigsporen voor nader onderzoek geselecteerd:
[2] [adres] te [plaats] , afvormingen.
De afvormingen werden blijkens informatie veiliggesteld op d.d. 22 december 2018 naar aanleiding van een diefstal door middel van braak uit een woning aan de [adres] te [plaats] .
Tijdens een vergelijkend microscopisch onderzoek tussen enerzijds de indruksporen in
afvorming [2.2] en anderzijds de afgevormde proefindruksporen vervaardigd de binnenzijde
van de spijkertrekker van breekijzer [A], werden overeenkomende onregelmatigheden
waargenomen. De onregelmatigheden in de proefindruksporen, die overeenkomen in de
onregelmatigheden in de afvorming [2.2] zijn veroorzaakt met karakteristieke
beschadigingen op de spijkertrekker van breekijzer [A].
Op grond van het vergelijkend werktuigsporenonderzoek concludeer ik, dat;
- de afgevormde werktuigsporen [1.3], zijn veroorzaakt met breekijzer [A]
- de afgevormde werktuigsporen [2.2], waarschijnlijk zijn veroorzaakt met breekijzer [A]
Bij het formuleren van de conclusies is gebruik gemaakt van de volgende reeks
waarschijnlijkheidsconclusies:
Bevestigend: is veroorzaakt, waarschijnlijk. [12]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één feit.
Bewijsoverweging
Toedracht
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. In de periode van 21 tot en met 22 december 2018 is ingebroken op de [adres] , waarna op 22 december 2018 is geprobeerd in te breken bij de [adres] omstreeks 04.00 uur. De bewoonster van de [adres] heeft onder andere verklaard dat zij
tenminstetwee silhouetten bij haar woning zag en dat er door deze personen met een zaklamp naar binnen werd geschenen. Kort na haar melding zien verbalisanten dat er een scooter met drie personen uit de richting van de woning komt rijden. Zij zien dat er tweemaal enkele voorwerpen van de scooter worden weggegooid. Hierna wordt de scooter met daarop verdachte en zijn twee medeverdachten aangehouden. De voorwerpen die vanaf de scooter weggegooid zijn blijken een zaklamp en een oranje/rode breekijzer te zijn.
Op grond van het vergelijkend werktuigsporenonderzoek is gebleken dat de braaksporen die zijn gevonden op de [adres] , zijn veroorzaakt met het hiervoor genoemde gevonden breekijzer en dat de braaksporen die zijn gevonden op de [adres] , waarschijnlijk zijn veroorzaakt met het gevonden breekijzer.
Daarnaast is tijdens de fouillering bij één van de medeverdachten een sleutelbos met daaraan een sleutelhanger met een Mercedeslogo gevonden, die aan aangever [slachtoffer 2] toebehoort.
Medeplegen
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte kort na de poging tot inbraak en de voltooide inbraak is aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid van verdachte bij deze strafbare feiten wijzen. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte en zijn medeverdachten dicht op elkaar op de scooter hebben gezeten, waardoor het niet aannemelijk is dat één van hen iets heeft weggegooid zonder dat de anderen dit hebben gemerkt. Dit heeft verdachte ter terechtzitting van 12 november 2019 ook bevestigd.
De verklaring die verdachte voor zijn aanwezigheid in die omstandigheden heeft gegeven, acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft in raadkamer en ter terechtzitting van 12 november 2019 wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over wie hij die avond waar zou ophalen. Bovendien, mocht er al worden uitgegaan van de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2019, heeft verdachte ervoor gekozen om een verklaring af te leggen die niet kan worden geverifieerd, terwijl het dossier evenmin aanknopingspunten biedt voor een zodanige gang van zaken.
De rechtbank komt op basis van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien tot de conclusie dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten en dat die samenwerking was gericht op een inbraak in de woning aan de [adres] en een poging daartoe in de woning aan de [adres] . Het voorgaande maakt dat het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De gouden ketting
Hoewel uit het aanvullend proces-verbaal geen sluitende conclusie kan worden getrokken ten aanzien van de bij medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen ketting, staat voor de rechtbank vast dat een ‘gouden ketting met hartje’ uit de woning van [slachtoffer 2] weggenomen, omdat de rechtbank geen aanleiding ziet te twijfelen aan dit onderdeel van de aangifte. Hierdoor komt de rechtbank ook tot een bewezenverklaring ten aanzien van de ten laste gelegde goudkleurige ketting.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 22 december 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan de [adres] één of meer goed(eren) naar hun gading en/of geld, in elk geval enig goed, dat toebehoorde aan [slachtoffer 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak,
  • naar de achtertuin van voornoemde woning is gegaan en
  • met een zaklamp door één ruit van voornoemde woning hebben geschenen en door één ruit van voornoemde woning hebben gekeken en
  • een buitenlamp van de muur aan de achterzijde van voornoemde woning hebben los getrokken en
  • met een breekvoorwerp hebben gewrikt in een sluitnaad van één ruit en kozijn aan de achterzijde van voornoemde woning, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
in de periode van 21 december 2018 tot en met 22 december 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen uit een woning gelegen aan de [adres] onder andere een sleutelbos en sieraden, waaronder een goudkleurige ketting, dat toebehoorde aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
1.
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 152 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan een meldplicht bij de reclassering en een opleiding volgt.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over een eventueel op te leggen straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak en een poging daartoe in de nachtelijke uren. Woninginbraken maken een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, die zich daardoor veelal niet meer veilig voelen in hun eigen woning. Dit blijkt ook uit de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 1] zoals afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2019. Tijdens de poging tot woninginbraak was zij alleen thuis en is zij wakker geworden van de harde klappen en breek geluiden. Zoals blijkt uit haar verklaring heeft zij toen enkele angstige momenten moeten doorstaan. Ook naderhand is dit gevoel van angst vaak teruggekomen. De inbraak die verdachte samen met anderen heeft gepleegd in de woning aan de [adres] vond plaats op het moment dat de vrouw van slachtoffer [slachtoffer 2] zich in het ziekenhuis bevond met een hersenbloeding. Toen hij terugkwam uit het ziekenhuis was zijn hele huis overhoop gehaald en waren kostbare spullen meegenomen. Verdachte is volledig voorbijgegaan aan de gevolgen die zijn handelen voor de slachtoffers kon hebben en heeft gehad. Hij heeft zich kennelijk domweg laten leiden door zijn behoefte aan geld en spullen.
Persoon verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van de justitiële documentatie van 16 oktober 2019, waaruit blijkt dat verdachte reeds diverse malen is veroordeeld voor vermogensdelicten, waar de Hoge Raad zich nog over moet buigen.
De rechtbank houdt voorts rekening met de inhoud van de navolgende rapporten:
  • een reclasseringsadvies van 6 maart 2019, opgemaakt door R. Mohr, reclasseringswerker bij Tactus Reclassering Flevoland; en
  • een reclasseringsadvies van 7 november 2019, opgemaakt door
Uit het reclasseringsadvies van 7 november 2019 maakt de rechtbank op dat verdachte zich na schorsing van de voorlopige hechtenis meerdere malen niet aan afspraken met de reclassering heeft gehouden en indien daarmee geconfronteerd, niet eerlijk is geweest naar de reclassering toe.
De straf
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan niet worden volstaan met een andere straf dan gevangenisstraf. De rechtbank houdt bij de hoogte van de straf rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. Deze oriëntatiepunten gaan voor een diefstal uit een woning uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Voor een poging daartoe komt dit uit op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. De rechtbank ziet in onderhavige zaak geen bijzondere feiten en omstandigheden die aanleiding geven om van deze oriëntatiepunten af te wijken. Verdachte heeft in zijn schorsing en tijdens de terechtzitting immers geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn gedrag getoond, waardoor de rechtbank geen heil ziet in een deels voorwaardelijke gevangenisstraf al dan niet met bijzondere voorwaarden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd voor de duur van vijf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 157,67. Dit bedrag bestaat uit € 57,67 materiële schade en € 100,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering op het standpunt gesteld dat deze in zijn geheel hoofdelijk kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ingevolge de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen voor zover deze ziet op de vergoeding van de immateriële schade, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1465). Tevens subsidiair refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de toewijzing van de vergoeding van de materiële schade.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toewijzen voor wat betreft de materiële schade, zijnde € 57,67 materiële schade. Deze schade acht de rechtbank het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde onder 1. De verdachte is naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Het toe te wijzen bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2018, tot de dag van volledige betaling.
Met betrekking tot de verzochte immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. In beginsel bestaat alleen recht op immateriële schadevergoeding bij lichamelijk letsel, aantasting in eer en goede naam of als een benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’
als bedoeld in art. 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek in ieder geval sprake is indien het handelen van de verdachte bij de benadeelde partij heeft geleid tot geestelijk letsel. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het om meer moet gaan dan alleen psychisch onbehagen. De benadeelde zal volgens de Hoge Raad in ieder geval voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan. Daarvoor is nodig dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de poging tot inbraak heeft geleid tot geestelijk letsel, nu zij geen stukken van deskundigen ter onderbouwing daarvan heeft overgelegd.
Daarnaast is het mogelijk dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor benadeelde meebrengen dat er sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze. Het gaat daarbij om uitzonderlijke situaties die dermate ingrijpende gevolgen hebben voor de slachtoffers dat zij op die grond in aanmerking komen voor schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel het aannemelijk is dat de poging inbraak bij [slachtoffer 1] tot angstgevoelens heeft geleid, van een dergelijke situatie in haar geval geen sprake is. De rechtbank zal haar vordering in zoverre dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Als extra waarborg voor betaling van het toegewezen bedrag voor de materiële schade zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 57,67, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 december 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte, dan wel door diens mededaders, niet wordt betaald, zal deze verplichting worden vervangen door 1 dag hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 5 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 57,67;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2018 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 57,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2018 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.C. Kool, voorzitter , mrs. W.S. Ludwig en M. Ferschtman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.A.L. van Dreumel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 november 2019.
Mrs. V.C. Kool en M. Ferschtman zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 22 december 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in/uit een woning (gelegen aan de [adres] ) één of meer
goed(eren) naar zijn/hun gading en/of geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
- naar de achterzijde en/of in de achtertuin van voornoemde woning is/zijn gegaan (door over een schutting heen te klimmen) en/of
- met een zaklamp door één of meer ruit(en) van voornoemde woning heeft/hebben geschenen en/of door één of meer ruit(en) van voornoemde woning heeft/hebben gekeken en/of
- een buitenlamp van de muur aan de achterzijde van voornoemde woning heeft/hebben los getrokken/gemaakt en/of
- met een breekvoorwerp heeft/hebben gewrikt in een sluitnaad van één of meer ruit(en) en/of kozijn(en) aan de achterzijde van voornoemde woning,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij in of omstreeks de periode van 21 december 2018 tot en met 22 december 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning (gelegen aan de [adres] ) onder andere een sleutelbos en/of een iPad en/of sieraden, waaronder een goudkleurige ketting, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 december 2018, genummerd 0016 tot en met 4014. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 1002.
3.Pagina 1013.
4.Pagina 1014.
5.Pagina 1003.
6.Pagina 1005.
7.Pagina 1020.
8.Pagina 2000 e.v.
9.Pagina 1050 en 1057.
10.Pagina 2004 en 2009.
11.Pagina 1071.
12.Pagina 1072.