ECLI:NL:RBMNE:2019:6569

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
16/095402-19 en 99/000064-25
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling mishandeling met gedeeltelijke herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling van zijn toenmalige vriendin op 16 april 2019 in Almere. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster consistent zijn en dat het letsel dat zij heeft opgelopen overeenkomt met haar verhaal. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, geheel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met het strafrechtelijk verleden van de verdachte, die zich tijdens een voorwaardelijke invrijheidstelling opnieuw schuldig heeft gemaakt aan geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 96 dagen, gelijk aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, en heeft een gedeelte van de voorwaardelijke invrijheidstelling herroepen. De rechtbank heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toegewezen, waarbij 365 dagen van de 1460 dagen alsnog ten uitvoer moeten worden gelegd. De beslissing is gebaseerd op artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/095402-19 (P)
v.i.-zaaknummer: 99/000064-25
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 oktober 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] [plaats] ,
thans, uit andere hoofde, gedetineerd in de [vestigingsplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 juli 2019 en 8 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. R. Zwiers, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 16 april 2019 in [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Aangeefster heeft drie keer consistent verklaard over de mishandeling op 16 april 2019. Daarnaast worden haar verklaringen ondersteund door het geconstateerde letsel en de daarbij deels ondersteunende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde, omdat de diverse verklaringen van aangeefster uiteen lopen. Daarnaast past het letsel van aangeefster niet bij haar verklaring. Voorts valt het duwen, mits bewezenverklaard, op zichzelf niet onder mishandeling als bedoeld in artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, omdat niet is gebleken dat aangeefster daardoor pijn of letsel heeft ondervonden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan en heeft als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
Dinsdag 16 april zijn [verdachte](de rechtbank begrijpt: verdachte)
en ik lopend naar het huis van [verdachte] gegaan aan de [adres](de rechtbank begrijpt: de [adres] in [plaats] )
. Ik weet dat hij mij op een gegeven met zijn rechterhand bij mijn keel pakte en duwde mij naar voren vanuit hem gezien. Hij heeft mij geslagen met zijn handen. Hij had zijn beide handen tot vuisten gebald en sloeg echt met kracht op mijn hele lichaam. Hij bleef slaan, achter elkaar door. [2] Ik had pijn in mijn hele lichaam en had allemaal blauwe en rode plekken. Op dit moment heb ik nog zoveel pijn aan mijn borstbeen. [3]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in haar proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik heb vandaag de aangifte opgenomen van aangeefster [slachtoffer] . Desgevraagd liet aangeefster na het opnemen van de aangifte haar letsel zien, welke veroorzaakt zou zijn door verdachte [verdachte] .
Ik zag het volgende letsel:
  • letsel op het sleutelbeen van de aangeefster;
  • rechterbovenbeen van de aangeefster met blauwe plek;
  • blauwe plek en wond achter het linkeroor van aangeefster;
  • blauwe plek op het linkerbeen van de aangeefster. [4]
Verdachte heeft verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb haar(de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] )
bij haar kleding bij de nek gepakt en op de grond gegooid. Ik heb haar gepakt en geduwd. Ik heb geen verklaring voor het letsel. De blauwe plek op haar sleutelbeen zou kunnen zijn ontstaan doordat ik haar heb vastgepakt. [5]
BewijsoverwegingDe rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat mishandelingen binnenshuis zich doorgaans kenmerken door het feit dat slechts de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest bij de mishandeling en zij dus ook als enige daarover kunnen verklaren. Indien deze verklaringen uiteen lopen, zoals hier (deels) het geval is, dient te worden bezien of het procesdossier en/of het verhandelde ter terechtzitting aanknopingspunten biedt die één van beide lezingen (meer) ondersteunt. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting moet de rechtbank wel onverminderd de overtuiging krijgen dat het feit is gepleegd, zoals aan verdachte ten laste gelegd.
De rechtbank overweegt hiertoe dat de verklaringen die aangeefster heeft afgelegd in deze zaak op hoofdlijnen consistent zijn. Daarnaast heeft verbalisant [verbalisant 2] voorafgaand aan het opnemen van de aangifte gezien dat [slachtoffer] trilde, in tranen was en dat ook haar stem trilde. Bovendien past het bij aangeefster aangetroffen letsel bij de door haar beschreven mishandeling door verdachte. De consistente verklaringen, in combinatie met de door verbalisant(en) waargenomen emotionele toestand en het door verbalisant waargenomen letsel, maken de verklaring van aangeefster geloofwaardig. Dit staat tegenover de lezing die verdachte van het incident geeft, zonder dat deze ondersteuning vindt in het procesdossier. De rechtbank acht zijn verklaring daarom niet aannemelijk. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierna onder rubriek 5 beschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 16 april 2019 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] bij haar keel te pakken en te duwen en meermalen op/tegen haar lichaam te stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 maanden geheel voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in de reclasseringsrapportage van 19 september 2019.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die korter is dan, dan wel gelijk is aan, de periode die verdachte thans in voorarrest heeft doorgebracht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige vriendin [slachtoffer] . Verdachte heeft het slachtoffer, terwijl zij bij hem in de woning aanwezig was, meermalen gestompt en bij haar keel gepakt. Het slachtoffer heeft tijdens de mishandeling zeer angstige momenten beleefd. De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat hij binnen een relatie, het vertrouwen dat het slachtoffer in hem had, door deze mishandeling ernstig heeft geschaad.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van 3 oktober 2019 aangaande verdachte. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte in een voorwaardelijke invrijheidsstelling liep van een forse gevangenisstraf voor eveneens een geweldsdelict, wat hem er kennelijk niet van heeft weerhouden om opnieuw een geweldsdelict te plegen.
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. Deze oriëntatiepunten gaan voor het misdrijf mishandeling, waarbij enig lichamelijk letsel is ontstaan, uit van een geldboete of een taakstraf. In beginsel ligt een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf daarom niet voor de hand. Gelet echter op het strafrechtelijk verleden van verdachte, het feit dat hij zich (tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidstelling) wederom schuldig heeft gemaakt aan huiselijk geweld en de ernst van dit geweld, is een geldboete noch taakstraf op zijn plaats.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feit een gevangenisstraf voor de duur van 96 dagen, zijnde de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, met aftrek van voornoemd voorarrest, passend en geboden is.

9.VORDERING HERROEPING VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING

Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 december 2009 (parketnummers: 09/754121-09 en 09/650018-09) is verdachte veroordeeld tot – onder meer – een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest, waarvan de tenuitvoerlegging op 26 mei 2009 is gestart. De periode van voorwaardelijke invrijheidstelling als bedoeld in artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht (hierna te noemen: v.i.) bedraagt 1460 dagen en is ingegaan op 26 mei 2017.
In het besluit voorwaardelijke invrijheidsstelling van 12 mei 2017 zijn de volgende voorwaarden opgenomen:
- de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van een proeftijd van 1460 dagen niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • medewerking zal verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, waarbij aan Reclassering Nederland opdracht is gegeven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden;
- bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het besluit.
In het wijzigingsbesluit voorwaardelijke invrijheidstelling van 13 juni 2018 zijn (opnieuw) opgenomen de hiervoor omschreven algemene voorwaarden en de mededeling dat de veroordeelde zich nog altijd dient te houden aan die algemene voorwaarden. In het wijzigingsbesluit is voorts meegedeeld dat de bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het besluit van 12 mei 2017 zijn komen te vervallen en zijn vervangende bijzondere voorwaarden opgenomen.
Bij beslissing van de rechtbank Den Haag van 2 juli 2019 (parketnummer 09/754121-09) is de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de v.i. toegewezen, in die zin dat 365 dagen van de 1460 dagen alsnog ten uitvoer wordt gelegd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 29 april 2019 gevorderd de v.i.-periode van 1460 dagen te herroepen. Daartoe is gesteld dat de veroordeelde de aan de v.i. gestelde algemene voorwaarde heeft overtreden, in die zin dat hij opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 8 oktober 2019 de vordering gematigd, gelet op de onherroepelijke beslissing van de rechtbank Den Haag van 2 juli 2019. Zij heeft de vordering daarom beperkt tot 1095 dagen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bezwaar gemaakt tegen de vordering tot herroeping van de v.i. en heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank
Volgens artikel 15g van het Wetboek van Strafrecht kan de v.i. geheel of gedeeltelijk worden herroepen indien de veroordeelde de daaraan verbonden voorwaarden niet heeft nageleefd.
De veroordeelde heeft zich niet gehouden aan de aan de v.i. verbonden algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd van 1460 dagen niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit. Immers heeft hij tijdens de proeftijd opnieuw een strafbaar feit gepleegd, zoals hiervoor in dit vonnis is omschreven, zodat de vordering voor toewijzing vatbaar is.
De rechtbank zal de v.i. van de veroordeelde gedeeltelijk herroepen. De consequenties van het niet naleven van de aan de v.i. verbonden voorwaarden komen immers geheel voor rekening en risico van de veroordeelde. Gelet op de omstandigheid dat de veroordeelde gebaat is bij een gefaseerde herintreding in de maatschappij, waarbij hij de nodige ondersteuning krijgt, ziet de rechtbank aanleiding te gelasten dat de v.i. niet geheel maar gedeeltelijk, te weten voor de duur van 365 dagen, alsnog moet worden ondergaan. Verdachte kan vervolgens in het kader van de mogelijk dan opnieuw aan de orde zijnde voorwaardelijke invrijheidsstelling worden begeleid bij die herintreding. De vordering van de officier van justitie zal kortom voor een periode van 365 dagen worden toegewezen. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op het artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 96 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling met v.i.-nummer 99-000064-25
- wijst de vordering tot herroeping gedeeltelijk toe;
- gelast dat een gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten 365 dagen;
- wijst de vordering tot herroeping voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S. Terporten-Hop, voorzitter, mrs. M.J.A.L. Beljaars en V.C. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.A.L. van Dreumel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 oktober 2019.
Mr. Terporten-Hop is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 april 2019 te Almere [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] bij haar keel te pakken en/of te duwen en/of een of meermalen op/tegen haar lichaam te stompen en/of te slaan.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd 2019113148, opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van Politie eenheid Midden-Nederland, en gesloten 1 juni 2019, doorgenummerd 1 tot en met 2001.
2.Pagina 1005.
3.Pagina 1006.
4.Pagina 1013.
5.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 8 oktober 2019.