ECLI:NL:RBMNE:2019:6567

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
16/240328-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor medeplichtigheid aan hennepteelt

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 september 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte], die eerder was veroordeeld voor medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel behandeld, waarbij het bedrag van € 64.687,50 werd geschat als het voordeel dat [verdachte] zou hebben genoten uit de hennepteelt in zijn woning. Tijdens de zitting op 11 september 2019 heeft de officier van justitie zijn vordering toegelicht, terwijl [verdachte] en zijn raadsman geen verweer hebben gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte] medeplichtig was aan de hennepteelt en dat hij door zijn woning ter beschikking te stellen, een aanzienlijke bijdrage heeft geleverd aan de illegale activiteiten. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op basis van een rapport dat de opbrengst van de hennepstekkerij in de woning van [verdachte] analyseerde. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat [verdachte] een bedrag van € 21.562,50 aan de Staat moet betalen, wat overeenkomt met een derde van het geschatte voordeel. De vordering van de officier van justitie werd voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/240328-17 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 25 september 2019

in de ontnemingszaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1970] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte] .
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden op de terechtzitting van 11 september 2019, waarbij zijn gehoord:
- mr. D.C. Smits, officier van justitie;
- veroordeelde en zijn raadsman mr. R van der Weide, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken van het voorbereidend onderzoek, te weten:
- de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van 1 mei 2019;
- het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 10 juli 2017, opgemaakt door [verbalisant] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland (hierna te noemen: het rapport);
- het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 25 september 2019 in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16/240328-17 (P);
- de stukken behorende tot het dossier in de strafzaak met parketnummer 16/240328-17 (P).

OVERWEGINGEN

De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft [verdachte] bij vonnis van 25 september 2019 veroordeeld voor onder meer:
feit 1:
medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
De officier van justitie heeft bij vordering van 1 mei 2019 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en aan [verdachte] de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het hiervoor genoemde voordeel, geschat op een bedrag van € 64.687,50. Ter terechtzitting van 11 september 2019 heeft de officier van justitie gepersisteerd bij zijn vordering.
[verdachte] en zijn raadsman hebben geen verweer gevoerd op de vordering, gelet op de in de strafzaak bepleitte vrijspraak.

Het oordeel van de rechtbank

In het strafvonnis van 25 september 2019 is bewezenverklaard dat [verdachte] medeplichtig is geweest aan het feit dat anderen in zijn woning aan de [adres 2] in [woonplaats] (hierna: de woning) hennepplanten hebben geteeld.
In het rapport is een berekening gemaakt van het voordeel dat door [verdachte] wederrechtelijk zou zijn verkregen uit de hennepteelt in zijn woning. Daarbij is berekend hoeveel hennepstekken er met de 184 aangetroffen moederplanten zijn geoogst. In het rapport wordt uitgegaan van 39.208 verkochte hennepstekken. Verdachte heeft hier niets over verklaard.
Gelet op de inhoud van het vonnis en hetgeen ter terechtzitting van 11september 2019 naar voren is gebracht, is voldoende aannemelijk geworden dat [verdachte] wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van en/of uit de baten van de hennepstekkerij waar hij medeplichtig aan was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] door het ter beschikking stellen van de woning een aanzienlijke bijdrage geleverd aan de hennepteelt en het is aannemelijk dat hij daar een vergoeding voor heeft gekregen.
In het Rapport is het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op € 64.687,50. Als uitgangspunt is gehanteerd dat de hennepstekkerij in de woning van [verdachte] in de ten laste gelegde periode een netto opbrengst van € 64.687,50 heeft gegenereerd. De officier van justitie heeft de berekening in het rapport gevolgd en het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op dat berekende bedrag van € 64.687,50. Hij heeft gevorderd dit bedrag geheel aan [verdachte] toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat het bedrag van € 64.687,50 op juiste wijze is berekend en schat daarom op basis van het rapport het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepstekkerij in de woning van [verdachte] op dat bedrag.
[verdachte] is bij vonnis van 25 september 2019 veroordeeld voor
medeplichtigheidaan de hennepstekkerij door zijn woning daarvoor ter beschikking te stellen. De rechtbank gaat, in het verlengde van dat bewijsoordeel in de strafzaak, ook in de ontnemingszaak ervan uit dat [verdachte] met anderen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de baten van de hennepteelt. Dit betekent dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel niet voor het volle pond, maar voor een gedeelte aan [verdachte] dient te worden toegerekend.
[verdachte] heeft geen opening van zaken gegeven over de betrokkenheid van anderen bij het opzetten en exploiteren van de hennepstekkerij of de verdeling van het voordeel. De rechtbank is van oordeel dat in het dossier aanknopingspunten te vinden zijn voor de betrokkenheid van twee onbekend gebleven personen. Twee getuigen hebben immers een wit bestelbusje met twee mannen bij de woning gezien in de ten laste gelegde periode. [verdachte] heeft een belangrijke faciliterende rol gespeeld door zijn woning ter beschikking te stellen. Op basis van dit scenario gaat de rechtbank ervan uit dat een bedrag van een derde van het totaal geschatte voordeel aan [verdachte] kan worden toegerekend.
De rechtbank stelt aldus het bedrag waarop het door [verdachte] wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 21.562,50.
De rechtbank zal aan [verdachte] de verplichting opleggen om ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat een bedrag van € 21.562,50 te voldoen.
De vordering zal voor het overige worden afgewezen.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 21.562,50;
- legt aan [verdachte] de verplichting op om ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te voldoen een bedrag van € 21.562,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mrs. N.V.M. Gehlen en N.P.J. Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.A.L. van Dreumel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 september 2019.