In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 augustus 2019 uitspraak gedaan in een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, die eerder was opgelegd bij vonnis van 28 februari 2017. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 3 juli 2019, omdat de veroordeelde zich niet had gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf waren verbonden. Tijdens de zitting was de veroordeelde niet verschenen, maar waren de officier van justitie, mr. M. Kamper, en de raadsvrouw, mr. P.A.Th Lemmers, aanwezig.
De raadsvrouw voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vordering, omdat een eerdere vordering tot tenuitvoerlegging op 13 november 2018 al was toegewezen. Dit hoger beroep was kort voor de zitting ingetrokken, waardoor het vonnis onherroepelijk was geworden. De officier van justitie steunde het verzoek van de verdediging en vroeg om niet-ontvankelijkheid van de vordering.
De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vordering, omdat het hoger beroep nog liep ten tijde van de indiening. Echter, gezien de intrekking van het hoger beroep op de zittingsdag, vond de rechtbank het niet meer opportuun om de vordering inhoudelijk te behandelen. De rechtbank wees de vordering tot tenuitvoerlegging af, waarmee de eerdere beslissing onherroepelijk bleef.