Uitspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 augustus 2019
[veroordeelde] ,
OVERWEGINGEN
Het oordeel van de rechtbank
[veroordeelde] (in de ten laste gelegde periode) samen met medeveroordeelde een economische eenheid is (geweest). De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om te concluderen dat [veroordeelde] niet heeft mee geprofiteerd van de baten uit de hennepkwekerij; medeveroordeelde en [veroordeelde] hebben immers als (economische) eenheid het wederrechtelijk verkregen voordeel genoten terwijl geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit kan worden afgeleid dat enkel medeveroordeelde voordeel heeft genoten. Dit betekent dat het gedeelte van de lening dat (door medeveroordeelde) is afbetaald door het opzetten van de hennepkwekerij, groot
€ 8.000,00, mede aan haar ten goede is gekomen. Gelet op haar bijdrage, maar met name het feit dat [veroordeelde] en medeveroordeelde fungeerden als economische eenheid, is de rechtbank van oordeel dat deze € 8.000,00 moet worden gezien als wederrechtelijk verkregen voordeel uit het strafbare feit waarvoor zij bij het vermelde vonnis is veroordeeld. Nu zowel de baten als de kosten voor de economische eenheid als geheel dienen te worden berekend, zal de rechtbank ook de elektriciteitskosten die zijn gemaakt door medeveroordeelde [B] aftrekken van het wederrechtelijk verkregen. Deze kosten bedragen in totaal
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
BESLISSING
H.J. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.A.L. van Dreumel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 augustus 2019.