4.3Het oordeel van de rechtbank
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat op vrijdag 3 november 2017 op de busbaan gelegen naast de [straatnaam] in de gemeente Almere ter hoogte van de [locatie] , een verkeersongeval plaatsvond waarbij twee lijnbussen frontaal tegen elkaar zijn aangereden.Van voertuig 1, met kenteken [kenteken 1] , was [verdachte] (de rechtbank: verdachte) de bestuurder. Van voertuig 2, met kenteken [kenteken 2] , was [slachtoffer 1] de bestuurder.
[slachtoffer 1] heeft bij het ongeval het volgende letsel opgelopen: een scheur in zijn linkerenkel en breuken in zijn rechterheupbot, zijn rechterheupkom, zijn rechterjukbeen en zijn rechteroogkas.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij op 3 november 2017 in lijnbus [nummeraanduiding] richting Noorderplassen in Almere (de rechtbank begrijpt: de bus welke [slachtoffer 1] bestuurde) zat.Zij zat aan de rechterzijde op de vierde stoel van voren van de bus en kon door de voorruit heen kijken. Zij zag dat de bus op zijn eigen weghelft reed, omdat de zijkant waar zij zat direct langs de groenstrook liep. De buschauffeur week niet uit naar links om de bocht ruimer te nemen.
In een geneeskundige verklaring betreffende een onderzoek van [slachtoffer 1] van 3 november 2017 is zijn letsel door de arts als volgt omschreven:
Uitwendig waargenomen letsel:
- aangezichtsfracturen;
- enkelfractuur;
- heup-kom fractuur;
- heup-fractuur
- femur-fractuur
Overige van belang zijnde informatie:
- pen in femur en heup.
Op de vraag naar de geschatte duur van de genezing is niets ingevuld.
In een geneeskundige verklaring betreffende een onderzoek van [slachtoffer 2] van
3 november 2017 is zijn letsel door de arts als volgt omschreven:
Uitwendig waargenomen letsel:
- gespannen drukpijnlijke kuit;
- bult voorhoofd links.
Overig van belang zijnde informatie:
- scheenbeenbreuk rechts juist onder de knie;
- hersenschudding waarvoor opname.
Geschatte duur van de genezing: 2 à 3 maanden.
Uit het proces-verbaal Verkeersongevalanalyse komt naar voren dat het incident heeft plaatsgevonden op de busbaan, welke parallel is gelegen aan de [straatnaam] in Almere.Hierbij waren voertuig 1 met kenteken [kenteken 1] (voertuig verdachte) en voertuig 2 met kenteken [kenteken 2] (voertuig [slachtoffer 1] ) betrokken.Het incident vond, gezien vanuit rijrichting van voertuig 1, plaats in een bocht naar links van de busbaan. Uit onderzoek bleek dat het zicht op een tegenligger (gezien vanuit de zitpositie van de bestuurder van voertuig 1), naarmate voertuig 1 meer naar links ging rijden, minder werd.Bij de aanrijding is schade ontstaan aan beide voertuigen. Het schadebeeld op de voorzijde betrof bij beide voertuigen nagenoeg alleen het linker gedeelte (gemeten vanaf het fabrieksembleem).
In het proces-verbaal wordt, gelet op de eindpositie van beide voertuigen, de positie van de krassporen op de weg, het vloeistofspoor van voertuig 2 en de camerabeelden in voertuig 1 geconcludeerd dat de oorzaak van de aanrijding is gelegen in het feit dat de bestuurder van voertuig 1, zijnde verdachte, niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden vlak voor en tijdens de aanrijding met voertuig 2.
Verdachte heeft verklaard dat hij ermee bekend is dat de plek waar de aanrijding heeft plaatsgevonden een gevaarlijke plek is, omdat men niet door de bocht kan kijken. Hij kan zich niet herinneren of hij over de middenstreep heeft gereden bij het aanrijden of het nemen van de bocht. Hij heeft verklaard dat hij de tegemoetkomende bus niet heeft gezien.
Bewijsoverwegingen
Primair is ten laste gelegd dat verdachte als bestuurder van een motorrijtuig zodanig heeft gereden dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden.
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW) moet worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden dan wel lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank dient te beoordelen of het handelen van de verdachte is aan te merken als roekeloos, zeer onvoorzichtig en/of onoplettend of, als lichtste vorm, aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend. Het juridische begrip ‘schuld’ in het kader van artikel 6 WVW houdt in dat voor strafbaarheid ten minste sprake moet zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Onvoorzichtig of onoplettend handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van ‘schuld’ te kunnen komen.
Bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor schuld is derhalve meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag in strijd met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in verbinding met artikel 175, tweede lid, WVW is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Deze roekeloosheid wordt in de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2001/02, 28484, 3, p. 10 en 12) als 'zwaarste vorm van het culpose delict' aangemerkt die onder meer tot een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960, NJ 2014/25). Mate van schuld
De omstandigheden dat verdachte in een gevaarlijke bocht naar links, gelegen vlak achter een viaduct, niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en als gevolg daarvan onvoldoende zicht heeft gehad op het tegenliggende verkeer, waardoor een ongeval heeft plaatsgevonden, leiden volgens de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
De gedragingen van verdachte zijn niet toereikend voor het oordeel dat de verdachte de hoogste mate van schuld heeft en dat hij "roekeloos" heeft gereden, zoals de Hoge Raad de schuldgraad “roekeloosheid” in artikel 6 WVW heeft uitgelegd.
Aard van het letsel
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kunnen als algemene gezichtspunten in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Letsel bij [slachtoffer 1]
Gelet op de aard van het letsel bij [slachtoffer 1] , namelijk botbreuken aan zijn heup, jukbeen, oogkas en enkel, de noodzaak van een operatie aan zijn femur en heup, waarbij het operatief plaatsen van een pen in de heup nodig was en de lange herstelperiode die met dergelijke letsel gepaard gaat, is de rechtbank van oordeel dat het letsel dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW.
Letsel bij [slachtoffer 2]
Gelet op de aard van het letsel bij [slachtoffer 2] , namelijk één beenbreuk en een hersenschudding en de relatief korte herstelperiode, is de rechtbank van oordeel dat het letsel niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW, maar als lichamelijk letsel waaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Dubbele causaliteit
Uit het voorgaande volgt voorts dat het verdachte is die het verkeersongeval heeft veroorzaakt en dat als gevolg van dat ongeval [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de hiervoor genoemde lichamelijke letsels hebben opgelopen.
Kennelijke verschrijving van het kenteken
In de tenlastelegging is opgenomen dat het kenteken van de lijnbus waarin slachtoffer [slachtoffer 1] reed ten tijde van het ten laste gelegde, [..] was . Gelet op de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen en in samenhang gelezen met het gehele dossier, begrijpt de rechtbank dat dit [kenteken 2] behoort te zijn. De rechtbank zal de tenlastelegging in die zin gecorrigeerd lezen.
Conclusie
De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend (rij)gedrag van verdachte. Van het ten laste gelegde roekeloos rijden zal verdachte worden vrijgesproken.