ECLI:NL:RBMNE:2019:6562

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
705524-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag van beroepschauffeur met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 3 november 2017 vond er een verkeersongeval plaats in Almere waarbij een lijnbus, bestuurd door de verdachte, frontaal in botsing kwam met een andere lijnbus. De verdachte, een beroepschauffeur, werd beschuldigd van roekeloos rijden, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de bestuurder van de andere bus, [slachtoffer 1], en lichamelijk letsel voor een passagier, [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, maar sprak hem vrij van roekeloosheid. De rechtbank baseerde haar oordeel op de omstandigheden van het ongeval, waaronder de gevaarlijke bocht en het onvoldoende rechts houden van de bus. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuldig was aan het veroorzaken van het ongeval, maar niet in de hoogste mate van schuld, en legde een taakstraf van 120 uren op, met een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De uitspraak vond plaats op 12 juni 2019.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/705524-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 juni 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J. Grijns en van hetgeen verdachte en mr. T. Havekes, advocaat te Voorburg, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
op 3 november 2017 te Almere als bestuurder van een lijnbus zich roekeloos of zeer/aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, als gevolg waarvan aan de chauffeur van een andere lijnbus, [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, en/of aan de passagier [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair:
op 3 november 2017 te Almere als bestuurder van een lijnbus door zijn gedragingen gevaar op die weg heeft veroorzaakt of het verkeer op die weg heeft gehinderd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Zij vordert partiële vrijspraak van het primair ten laste gelegde voor zover roekeloos rijden ten laste is gelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat op vrijdag 3 november 2017 op de busbaan gelegen naast de [straatnaam] in de gemeente Almere ter hoogte van de [locatie] , een verkeersongeval plaatsvond waarbij twee lijnbussen frontaal tegen elkaar zijn aangereden. [2] Van voertuig 1, met kenteken [kenteken 1] , was [verdachte] (de rechtbank: verdachte) de bestuurder. Van voertuig 2, met kenteken [kenteken 2] , was [slachtoffer 1] de bestuurder. [3]
[slachtoffer 1] heeft bij het ongeval het volgende letsel opgelopen: een scheur in zijn linkerenkel en breuken in zijn rechterheupbot, zijn rechterheupkom, zijn rechterjukbeen en zijn rechteroogkas. [4]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij op 3 november 2017 in lijnbus [nummeraanduiding] richting Noorderplassen in Almere (de rechtbank begrijpt: de bus welke [slachtoffer 1] bestuurde) zat. [5] Zij zat aan de rechterzijde op de vierde stoel van voren van de bus en kon door de voorruit heen kijken. Zij zag dat de bus op zijn eigen weghelft reed, omdat de zijkant waar zij zat direct langs de groenstrook liep. De buschauffeur week niet uit naar links om de bocht ruimer te nemen. [6]
In een geneeskundige verklaring betreffende een onderzoek van [slachtoffer 1] van 3 november 2017 is zijn letsel door de arts als volgt omschreven:
Uitwendig waargenomen letsel:
  • aangezichtsfracturen;
  • enkelfractuur;
  • heup-kom fractuur;
  • heup-fractuur
  • femur-fractuur
Overige van belang zijnde informatie:
- pen in femur en heup.
Op de vraag naar de geschatte duur van de genezing is niets ingevuld. [7]
In een geneeskundige verklaring betreffende een onderzoek van [slachtoffer 2] van
3 november 2017 is zijn letsel door de arts als volgt omschreven:
Uitwendig waargenomen letsel:
  • gespannen drukpijnlijke kuit;
  • bult voorhoofd links.
Overig van belang zijnde informatie:
  • scheenbeenbreuk rechts juist onder de knie;
  • hersenschudding waarvoor opname.
Geschatte duur van de genezing: 2 à 3 maanden. [8]
Uit het proces-verbaal Verkeersongevalanalyse komt naar voren dat het incident heeft plaatsgevonden op de busbaan, welke parallel is gelegen aan de [straatnaam] in Almere. [9] Hierbij waren voertuig 1 met kenteken [kenteken 1] (voertuig verdachte) en voertuig 2 met kenteken [kenteken 2] (voertuig [slachtoffer 1] ) betrokken. [10] Het incident vond, gezien vanuit rijrichting van voertuig 1, plaats in een bocht naar links van de busbaan. Uit onderzoek bleek dat het zicht op een tegenligger (gezien vanuit de zitpositie van de bestuurder van voertuig 1), naarmate voertuig 1 meer naar links ging rijden, minder werd. [11] Bij de aanrijding is schade ontstaan aan beide voertuigen. Het schadebeeld op de voorzijde betrof bij beide voertuigen nagenoeg alleen het linker gedeelte (gemeten vanaf het fabrieksembleem). [12]
In het proces-verbaal wordt, gelet op de eindpositie van beide voertuigen, de positie van de krassporen op de weg, het vloeistofspoor van voertuig 2 en de camerabeelden in voertuig 1 geconcludeerd dat de oorzaak van de aanrijding is gelegen in het feit dat de bestuurder van voertuig 1, zijnde verdachte, niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden vlak voor en tijdens de aanrijding met voertuig 2. [13]
Verdachte heeft verklaard dat hij ermee bekend is dat de plek waar de aanrijding heeft plaatsgevonden een gevaarlijke plek is, omdat men niet door de bocht kan kijken. Hij kan zich niet herinneren of hij over de middenstreep heeft gereden bij het aanrijden of het nemen van de bocht. Hij heeft verklaard dat hij de tegemoetkomende bus niet heeft gezien. [14]
Bewijsoverwegingen
Primair is ten laste gelegd dat verdachte als bestuurder van een motorrijtuig zodanig heeft gereden dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden.
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW) moet worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden dan wel lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank dient te beoordelen of het handelen van de verdachte is aan te merken als roekeloos, zeer onvoorzichtig en/of onoplettend of, als lichtste vorm, aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend. Het juridische begrip ‘schuld’ in het kader van artikel 6 WVW houdt in dat voor strafbaarheid ten minste sprake moet zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Onvoorzichtig of onoplettend handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van ‘schuld’ te kunnen komen.
Bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor schuld is derhalve meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag in strijd met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in verbinding met artikel 175, tweede lid, WVW is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Deze roekeloosheid wordt in de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2001/02, 28484, 3, p. 10 en 12) als 'zwaarste vorm van het culpose delict' aangemerkt die onder meer tot een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960, NJ 2014/25).
Mate van schuld
De omstandigheden dat verdachte in een gevaarlijke bocht naar links, gelegen vlak achter een viaduct, niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en als gevolg daarvan onvoldoende zicht heeft gehad op het tegenliggende verkeer, waardoor een ongeval heeft plaatsgevonden, leiden volgens de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
De gedragingen van verdachte zijn niet toereikend voor het oordeel dat de verdachte de hoogste mate van schuld heeft en dat hij "roekeloos" heeft gereden, zoals de Hoge Raad de schuldgraad “roekeloosheid” in artikel 6 WVW heeft uitgelegd.
Aard van het letsel
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kunnen als algemene gezichtspunten in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Letsel bij [slachtoffer 1]
Gelet op de aard van het letsel bij [slachtoffer 1] , namelijk botbreuken aan zijn heup, jukbeen, oogkas en enkel, de noodzaak van een operatie aan zijn femur en heup, waarbij het operatief plaatsen van een pen in de heup nodig was en de lange herstelperiode die met dergelijke letsel gepaard gaat, is de rechtbank van oordeel dat het letsel dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW.
Letsel bij [slachtoffer 2]
Gelet op de aard van het letsel bij [slachtoffer 2] , namelijk één beenbreuk en een hersenschudding en de relatief korte herstelperiode, is de rechtbank van oordeel dat het letsel niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW, maar als lichamelijk letsel waaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Dubbele causaliteit
Uit het voorgaande volgt voorts dat het verdachte is die het verkeersongeval heeft veroorzaakt en dat als gevolg van dat ongeval [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de hiervoor genoemde lichamelijke letsels hebben opgelopen.
Kennelijke verschrijving van het kenteken
In de tenlastelegging is opgenomen dat het kenteken van de lijnbus waarin slachtoffer [slachtoffer 1] reed ten tijde van het ten laste gelegde, [..] was . Gelet op de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen en in samenhang gelezen met het gehele dossier, begrijpt de rechtbank dat dit [kenteken 2] behoort te zijn. De rechtbank zal de tenlastelegging in die zin gecorrigeerd lezen.
Conclusie
De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend (rij)gedrag van verdachte. Van het ten laste gelegde roekeloos rijden zal verdachte worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair:
op 03 november 2017 te Almere als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een lijnbus, kenteken [kenteken 1] ), daarmede rijdende over de weg, de busbaan ter hoogte van de [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, bij het nemen van een bocht naar links, niet zoveel mogelijk rechts te houden en (daarbij) onvoldoende zicht heeft gehad op het tegenliggende verkeer en vervolgens met de linkerzijde van zijn voertuig op de rijstrook bestemd voor het verkeer in de tegengestelde richting te rijden en vervolgens met de linkerzijde van zijn voertuig tegen de linkerzijde van een voertuig (te weten een lijnbus, kenteken [kenteken 2] ) uit tegenovergestelde richting te botsen, waardoor de chauffeur van dat voertuig (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten botbreuken aan de rechterheup en het rechterjukbeen en de rechteroogkas en een scheur in de linkerenkel werd toegebracht en diens passagier (genaamd [slachtoffer 2] ) lichamelijk letsel, te weten een gebroken rechterbeen en hersenschudding, werd toegebracht, waaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
  • een taakstraf voor de duur van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis;
  • een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak van het primair ten laste gelegde, niet uitgelaten over een eventuele op te leggen straf of maatregel ter zake het primair ten laste gelegde. Zij heeft verzocht, bij een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, te volstaan met een voorwaardelijke geldboete. De verdachte heeft aangegeven dat een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen problematisch is voor het behoud van zijn baan, dan wel het vinden van nieuw werk.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als bestuurder van een lijnbus op een gevaarlijke en onoverzichtelijke plek de bocht afgesneden, waardoor hij op de weghelft van de tegemoetkomende bus is beland en met die bus frontaal in botsing is gekomen. Daarbij is een enorme ravage aangericht en hebben meerdere inzittenden verwondingen opgelopen. Met name de bestuurder van de tegemoetkomende bus, [slachtoffer 1] , is door de botsing zodanig bekneld geraakt - waarbij hij het bewustzijn heeft verloren - dat hij door de brandweer ontzet moest worden, vervolgens met spoed naar het ziekenhuis moest worden overgebracht om daar te worden geopereerd. Uit de ter zitting door het slachtoffer voorgelezen slachtofferverklaring volgt dat hij tot op de dag van vandaag nog de negatieve gevolgen van het ongeval ondervindt.
Verder heeft ook een driejarig kind ten gevolge van de aanrijding een hersenschudding en een beenbreuk opgelopen.
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging (LOVS) ontwikkeld. Deze oriëntatiepunten adviseren in geval van het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel als gevolg en waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld, een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. Daarbij wordt uitgegaan van een blanco strafblad. Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 16 april 2019 volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een (soortgelijk) strafbaar feit.
Bij het bepalen van de strafmaat betrekt de rechtbank niet alleen de mate van schuld aan de zijde van verdachte. De rechtbank neemt verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij als beroepschauffeur te kort is geschoten in de zorgplicht die hij draagt voor de kwetsbare passagiers in zijn eigen bus en de (inzittenden van de) overige verkeersdeelnemers. De rechtbank acht echter ook van belang dat het feit inmiddels ruim anderhalf jaar geleden heeft plaatsgevonden, dat verdachte sindsdien geen verkeersovertredingen meer heeft begaan en zelf ook letsel en negatieve gevolgen van de aanrijding heeft ondervonden. Verdachte heeft ook aan de heer [slachtoffer 1] zijn spijt betuigd voor wat hij heeft veroorzaakt.
Alles overwegende, acht de rechtbank een taakstraf van 120 uren passend, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet (naar behoren) verricht. Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid motorijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 8 maanden. Een deel daarvan, namelijk 4 maanden, zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen om verdachte er op die manier van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten, waaronder ook dergelijk gevaarlijk verkeersgedrag, te begaan. De proeftijd stelt de rechtbank op 2 jaren.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis;
- ontzegt verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
8 maanden;
- bepaalt dat van de ontzegging een gedeelte, groot
4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ferschtman, voorzitter, mrs. N.E.M. Kranenbroek en N.V.M. Gehlen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.A.L. van Dreumel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 juni 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 03 november 2017 te Almere als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een lijnbus, kenteken [kenteken 1] ), daarmede rijdende over de weg, de busbaan ter hoogte van de [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, bij het nemen van een bocht naar links, niet zoveel mogelijk rechts te houden en/of (daarbij) onvoldoende zicht heeft gehad en/of gehouden op het tegenliggende verkeer en/of (vervolgens) met de linkerzijde van zijn voertuig op de rijstrook bestemd voor het verkeer in de tegengestelde richting te rijden en/of (vervolgens) met de linkerzijde van zijn voertuig tegen de linkerzijde van een voertuig (te weten een lijnbus, kenteken [..] ) uit tegenovergestelde richting te botsen, waardoor de chauffeur van dat voertuig (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere botbreuken aan de (rechter)heup en/of de (rechter) grote teen en/of het (rechter) jukbeen en/of de (rechter)oogkas en/of een of meerdere scheur(en) in de (linker) enkel en/of de pezen van de (linker) pink en/of een of meerdere kneusing(en) aan de hersenen en/of het hoofd en/of de bijnieren en/of diens passagier (genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken (rechter)kuitbeen en/of een hersenschudding, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijk ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair
hij, op of omstreeks 03 november 2017, te Almere, als bestuurder van een motorrijtuig (een lijnbus, kenteken [kenteken 1] ), heeft gereden op de weg, te weten de busbaan ter hoogte van de [straatnaam] , bij het nemen van een bocht naar links, niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en/of (daarbij) onvoldoende zicht heeft gehad en/of gehouden op het tegenliggende verkeer en/of (vervolgens) met de linkerzijde van zijn voertuig op de rijstrook bestemd voor het verkeer in de tegengestelde richting heeft gereden en/of (vervolgens) met de linkerzijde van zijn voertuig tegen de linkerzijde van een voertuig (te weten een lijnbus, kenteken [..] ) uit tegenovergestelde richting is gebotst, door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 mei 2018, genummerd PL0900-2017335092, opgemaakt door [verbalisant] , [rang] van politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 4 tot en met 123. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 8.
3.Pagina 10.
4.Pagina 12.
5.Pagina 30.
6.Pagina 31.
7.Pagina 48.
8.Pagina 40.
9.Pagina 69.
10.Pagina 66.
11.Pagina 70.
12.Pagina’s 95 en 97.
13.Pagina’s 72 tot en met 80 en 111 tot en met 113.
14.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 29 mei 2019.