8.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt op dat deze zaak ter terechtzitting gelijktijdig is behandeld met de zaak tegen verdachte onder parketnummer 16/171004-18. Daarbij zij opgemerkt dat het, ook volgens de officier van justitie, in de rede had gelegen beide zaken te voegen, welke voeging echter stuitte op beletselen van technische, met dossierbeheer samenhangende (GPS en Compas), aard. De officier van justitie heeft in die strafzaak tegen verdachte gevorderd dat wordt volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. De raadsman kon zich vinden in de strafeisen van de officier van justitie.
De rechtbank heeft gelijktijdig in beide zaken vonnis gewezen en gelet op het geheel bepaald dat in die strafzaak, gelet op de persoon van verdachte, zal worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een fors aantal hinderlijke feiten, namelijk het bedreigen en beledigen (van ambtenaren in functie), het bedreigen van medewerkers van [naam instelling] en wederspannigheid. Verdachte heeft zich hiermee in woord en daad verzet tegen de normale en gewenste omgangsvormen. Opsporingsambtenaren handelen ter handhaving van de orde, veiligheid en rust in de samenleving. Dat verdachte zich op de bewezenverklaarde wijze heeft gedragen tegen de betreffende opsporingsambtenaar, is kwalijk en getuigt van gebrek aan respect voor het publieke belang dat zij dienen. De medewerksters van [naam instelling] proberen gewoon hun werk te doen. Het handelen van verdachte zorgt voor angst bij de slachtoffers. Ook in de samenleving zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid en worden zij afgekeurd. Verdachte heeft zich daaromtrent echter op geen enkele wijze bekommerd. Verdachte lijkt zich niets gelegen te laten liggen aan de samenleving/maatschappij om hem heen.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 10 september 2018, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet onherroepelijk voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende rapportages:
- Het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 9 april 2017, opgesteld door [F] , reclasseringswerker, in parketnummer 15/250963-16;
- Het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland 7 september 2018, opgesteld door [G] , reclasseringswerker, waaruit blijkt dat verdachte te kampen heeft met problematiek op diverse leefgebieden. Daarbij geeft de reclassering aan dat, mocht verdachte geen psychische hulpverlening krijgen, het recidiverisico hoog/gemiddeld wordt ingeschat. Verdachte geeft daarentegen aan dat hij geen medewerking wil geven aan een reclasseringstoezicht;
- het consult strafrechtspleging van 21 september 2018 opgesteld door C. Knoppers , zijnde een psychiater;
- het pro Justitia rapport van 28 november door psychiater dr. E.H. van Barneveld. Hieruit volgt dat sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Van Barneveld adviseert verdachte een behandeling te laten ondergaan bij een forensische psychiatrische polikliniek. Deze behandeling zou moeten zijn gericht op het versterken van de frustratietolerantie, het verbeteren van de agressieregulatie bij de gestelde narcistische persoonlijkheidsstoornis en zich tevens moeten richten op het beperken van overmatig alcoholgebruik. Verdachte heeft bij de bespreking van dit rapport aangegeven dat hij zich niet kan vinden in het interventieadvies en dat alcohol voor hem geen risicofactor is;
- het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 20 december 2018, opgesteld door [H] , reclasseringswerker, in parketnummer 16/171004-18.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit zoals hiervoor beschreven, alsmede met het oog op een juiste normhandhaving, een straf behoort te worden opgelegd die vrijheidsbeneming meebrengt. De rechtbank acht het daarnaast zonneklaar dat hulp passend en noodzakelijk is voor verdachte. De houding van verdachte richting de aangeboden hulp en de conclusies van de rapportages geven blijk van een afwezigheid van intrinsieke motivatie om zich te laten behandelen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat een gedeeltelijk voorwaardelijke straf in combinatie met bijzondere voorwaarden geen meerwaarde toekomt.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.