ECLI:NL:RBMNE:2019:6557

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
NL19.4162
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over onverschuldigde betalingen en tekortkomingen in pensioenadministratie tussen Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Rijn- en Binnenvaart en Achmea Pensioenservices N.V.

In deze zaak vorderde de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Rijn- en Binnenvaart (hierna: het Fonds) terugbetaling van bedragen die onder protest aan Achmea Pensioenservices N.V. (hierna: Achmea) waren betaald voor de pensioenadministratie. Het Fonds betwistte de juistheid van de in rekening gebrachte uren en vorderde een totaalbedrag van € 506.590, alsook een bedrag van € 25.119,14 voor onverschuldigde betaling. Achmea voerde aan dat het Fonds te laat had betaald en vorderde wettelijke handelsrente over de openstaande bedragen.

De rechtbank Midden-Nederland oordeelde dat het Fonds niet onverschuldigd had betaald, omdat de voorschotfacturen waren gebaseerd op goedgekeurde begrotingen. De rechtbank wees de vorderingen van het Fonds af, omdat er geen tekortkoming van Achmea was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat Achmea recht had op wettelijke handelsrente over de bedragen die onder protest waren betaald. De rechtbank veroordeelde het Fonds in de proceskosten en wees de tegenvordering van Achmea toe, waarbij het Fonds ook in de proceskosten werd veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in contracten en de gevolgen van goedkeuring van begrotingen in het kader van betalingsverplichtingen. De rechtbank bevestigde dat de betaling van het Fonds niet onverschuldigd was, maar dat Achmea recht had op rente over de openstaande bedragen.

Uitspraak

VONNIS

_

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL19.4162
Vonnis van 28 november 2019
in de zaak van de stichting
STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR DE RIJN- EN BINNENVAART,
gevestigd te Rotterdam, eiseres,
verweerster ten aanzien van de tegenvordering, hierna te noemen: het Fonds,
advocaat mr. A.C. van der Bent te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA PENSIOENSERVICES N.V.,
gevestigd te Zeist, verweerster,
eiseres ten aanzien van de tegenvordering, hierna te noemen: Achmea,
advocaat mr. D. Horeman te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding met producties,
  • het verweerschrift met producties en met een tegenvordering,
  • het verweerschrift op de tegenvordering,
  • het proces-verbaalvan mondelinge behandeling voor de meervoudige kamer van de rechtbank op 17 oktober 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten en de vorderingen

2.
Achmea is een financiële dienstverlener die in opdracht van het Fonds de pensioenadministratie van het Fonds heeft uitgevoerd. Dit gebeurde op basis van een
mantelovereenkomst. Daarnaast zijn er in opvolgende pensioenbeheerovereenkomsten nadere afspraken vastgelegd over de door Achmea te verrichten diensten en de door het Fonds te betalen vergoeding daarvoor, als laatste in de pensioenbeheerovereenkomst 2016.
2.2.
Op grond van de pensioenbeheerovereenkomst berekende Achmea aan het begin van elk kalenderjaar de voor de dienstverlening verschuldigde basisvergoeding (artikel 7.1 pensioenbeheerovereenkomst). De basisvergoeding werd berekend aan de hand van een tarievenblad en de voor dat jaar te verwachten relevante aantallen, vermenigvuldigd met het tussen partijen geldende tarief per dienst. De berekening van de basisvergoeding werd aan het Fonds voorgelegd in een begroting. Uiterlijk in de maand december werd de begroting voor het daarop volgende kalenderjaar aan het Fonds ter vaststelling en ter goedkeuring voorgelegd (artikel 9 pensioenbeheerovereenkomst). Het Fonds verplichtte zich om maandelijks bij vooruitbetaling 1/12e deel van de voor dat jaar verschuldigde vergoeding voor de uitvoering van de pensioenregeling te voldoen (artikel 10.2 pensioenbeheerovereenkomst). In de praktijk stuurde Achmea ieder kwartaaleen voorschotfactuur, waarbij 1/4e deel van het op voorhand begrote bedrag werd gefactureerd. Binnen vier maanden na afloop van het kalenderjaar moest Achmea een conceptjaarafrekening ter goedkeuring aan het Fonds voorleggen (artikel 10.1 pensioenbeheerovereenkomst).
2.3.
Achmea heeft met ingang van 2014 een tijdschrijfsysteem ingevoerd. Na invoering hiervan is bij het Fonds twijfel ontstaan of de urenverantwoording van Achmea juist was. Het Fonds heeft de begrotingen over de jaren 2014 en 2015 goedgekeurd, maar de begroting voor 2016 heeft hij niet goedgekeurd. De jaarafrekeningen over 2014, 2015 en 2016 zijn evenmin goedgekeurd door het Fonds. Het Fonds heeft van vier voorschotfacturen van Achmea een gedeelte van ongeveer 30% niet betaald, in totaal een bedrag van € 627.190. Het betrof de facturen met betrekking tot kwartaalvier van 2015 en de eerste drie kwartalen van 2016.
2.4.
Naar aanleiding van de twijfels die het Fonds had over de correcte urenverantwoording, hebben partijen in 2017 gezamenlijk opdracht gegeven aan bureau Integis voor een forensisch accountantsonderzoek. Dit heeft geleid tot een rapport van 22 juni 2017, waarin Integis concludeert dat de opzet en het bestaan van de administratieve en interne organisatie voldoende waarborgen biedt voor het tegengaan van onjuistheden. Integis heeft in dit rapport ook opgemerkt dat de werking van de administratieve en interne organisatie van Achmea niet is vastgesteld. Hiermee waren de twijfels van het Fonds niet weggenomen.
2.5.
Achmea heeft bij brief van 6 juli 2017 een eindafrekening gemaakt over de jaren 2014, 2015 en 2016, waarbij gekeken is hoeveel het Fonds over de jaren 2014, 2015 en 2016 aan voorschotten heeft betaald en hoeveel het Fonds uiteindelijk daadwerkelijk verschuldigd was. Dit leidde ertoe dat nog een totaalbedrag van € 506.590 verschuldigd was door het Fonds. Nadat Achmea heeft gesommeerd dat het Fonds tot volledige betaling over zou gaan, heeft het Fonds dit bedrag onder protest betaald op 25 april 2018. Het Fonds vordert in deze procedure dit bedrag terug omdat hij van mening is dat dit bedrag onverschuldigd betaald is.
2.6.
Het Fonds vordert daarnaast een bedrag van € 25.119,14 terug, eveneens op grond van onverschuldigde betaling. Achmea werkte met een digitale ‘portal’, genaamd
Pensioenaangifte. In dit systeem is onjuiste informatie terecht gekomen, als gevolg van een fout in de software van AFAS, de leverancier van de loonadministratiesoftware. AFAS leverde de loonadministratiesoftware aan 41 (van de 1200) werkgevers die bij het Fonds waren aangesloten. Achmea heeft de onjuiste informatie gecorrigeerd en heeft voor de 41 werkgevers nieuwe premieafrekeningen vastgesteld. Op 11 juli 2017 heeft Achmea voor deze werkzaamheden een factuur gestuurd van € 25.119,14. Het Fonds heeft deze factuur onder protest betaald op 25 april 2018.
2.7.
De derde vordering van het Fonds ziet op de overdracht naar de nieuwe pensioenuitvoerder AZL. Het Fonds is met ingang van 2017 overgestapt naar een andere uitvoerder van de pensioenadministratie, AZL. Het Fonds en Achmea hebben in een beëindigingsovereenkomst en een overdrachtsplan afspraken gemaakt over de transitie naar AZL. Het Fonds vordert schadevergoeding van Achmea ter hoogte van € 84.700. Het Fonds betoogt dat Achmea is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Achmea betwist dit. Zij stelt dat zij heeft voldaan aan de beëindigingsovereenkomst en het overdrachtsplan.
2.8.
Achmea heeft een tegenvordering ingesteld. Zij stelt dat het Fonds een gedeelte van vier voorschotfacturen (kwartaalvier 2015, eerste drie kwartalen 2016) te laat heeft betaald, namelijk pas op 25 april 2018. Ook de factuur van € 25.119,14 is pas op 25 april 2018 betaald. Achmea heeft daardoor vertragingsschade geleden. Zij vordert daarom de wettelijke handelsrente vanaf de vervaltermijn van de facturen tot 25 april 2018 (de datum van uiteindelijke betaling). In totaal vordert Achmea een bedrag van € 112.736,50, te vermeerderen met rente en kosten. Het Fonds betwist dat hij wettelijke handelsrente verschuldigd is.

3.De beoordeling

De rechtbank zal de vorderingen van het Fonds en Achmea hierna afzonderlijk behandelen.
Geschil omtrent de urenafrekening over de jaren 2014, 2015 en 2016
3.1.
Het Fonds betaalde in 2018 alsnog – onder protest – onder meer € 506.590, na sommatie door Achmea. Hij vordert dit bedrag terug en stelt dat er geen rechtsgrond was voor de betaling omdat de voorschotfacturen gebaseerd waren op begrotingen die niet door hem zijn goedgekeurd. Dat betoog gaat in ieder geval niet op voor het deel van de vordering dat ziet op de voorschotfactuur van het vierde kwartaalvan 2015, omdat de begroting voor 2015 wel door het Fonds is goedgekeurd.
3.2.
Het Fonds heeft voor het jaar 2016 de begroting niet goedgekeurd. De pensioenbeheerovereenkomst regelt niet wat de consequentie is als een begroting niet wordt goedgekeurd; er staat niet dat dan geen voorschotten hoeven te worden betaald. Het Fonds trekt welde conclusie dat hij die voorschotten niet volledig hoeft te betalen en leidt dat af uit het feit dat de begroting ter goedkeuring moet worden voorgelegd. Het Fonds benadrukt dat die bepaling zinloos zou zijn, als het al of niet goedkeuren van de begroting geen gevolgen zou hebben. Achmea voert daartegenover aan dat de voorschotbetalingen in de overeenkomst niet afhankelijk zijn gesteld van de goedkeuring van de begroting en dat er dus niet zonder rechtsgrond is betaald.
3.3.
Een volgens de in de rechtspraak ontwikkelde uitgangspunten toe te passen uitleg van de afspraken in de pensioenbeheerovereenkomst brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat het enkele onthouden van de goedkeuring van de begroting niet betekent dat het Fonds geen voorschotten verschuldigd is. Dat zou het overeengekomen systeem van voorschotbetalingen en eindafrekeningen zozeer doorkruisen, dat dat in de overeenkomst expliciet zou moeten zijn geregeld. Dat de begroting aan het Fonds moest worden voorgelegd, betekent dat Achmea ook moest ingaan op eventuele bezwaren van het Fonds tegen die begroting of specifieke posten daarin. En onder omstandigheden is denkbaar dat als naar aanleiding van die concrete bezwaren vooraf duidelijk is dat een voorschotberekening onjuist is, een voorschot in zoverre niet verschuldigd is. Maar zo is het in deze zaak niet gegaan. Uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken blijkt niet dat het Fonds in de fase dat de begroting voorlag, bezwaar heeft gemaakt tegen een specifieke post die kennelijk onterecht of te hoog zou zijn en/of tegen een deel van de daarop gebaseerde voorschotberekening. Het Fonds had twijfels over de urenverantwoording over de voorgaande jaren en daarmee over de daadwerkelijk gewerkte (en te werken) uren, maar dat is nu juist een punt dat aan bod komt bij de eindafrekening, die immers op de urenverantwoording is gebaseerd. Dat het Fonds niet instemde met de begroting maakt niet dat hij geen voorschotten verschuldigd was. Het Fonds heeft dus niet onverschuldigd betaald en dat maakt dat zijn vordering moet worden afgewezen.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat het Fonds aanvankelijk van vier voorschotfacturen van Achmea (kwartaalvier 2015 en kwartaaleen tot en met drie van 2016) een gedeelte niet heeft betaald. Dit was in totaal een bedrag van € 627.190. Achmea heeft op 6 juli 2017 (productie 15 van het Fonds) een brief gestuurd aan het Fonds waarin zij het Fonds sommeerde tot betaling van € 506.590. Dit bedrag was opgebouwd uit het openstaande bedrag van € 627.190 verminderd met een bedrag van € 120.600. Dit bedrag van € 120.600 was het resultaat van een berekening over de jaren 2014, 2015 en 2016 waarbij Achmea had uitgerekend wat het verschil was tussen de in rekening gebrachte voorschotten en de eindafrekeningen over die jaren. Het geschil ziet dus niet alleen op de vier hiervoor genoemde voorschotfacturen, maar ook op de eindafrekening over de jaren 2014, 2015 en 2016. Daar is het Fonds in de procesinleiding niet op ingegaan, maar tijdens de mondelinge behandeling heeft hij welverklaard dat het hem gaat om het (eind)bedrag dat hij Achmea moet betalen en dat steeds zijn uitgangspunt is geweest dat hij wil betalen voor uren die daadwerkelijk zijn gewerkt. Ook Achmea wenst dat met deze procedure een eind komt aan het geschil over de gewerkte uren. Daarmee is niet alleen de vraag voorgelegd of de voorschotfacturen deels onverschuldigd zijn betaald, maar ook de vraag of de eindafrekening onverschuldigd is betaald. Daarom zal de rechtbank daar op ingaan.
3.5.
Uit wat het Fonds in deze procedure naar voren heeft gebracht volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat hij – met de door hem betaalde bedragen – teveel(en dus onverschuldigd) heeft betaald. Partijen hebben geen concrete afspraken gemaakt over de manier waarop de per uur af te rekenen uren zouden worden verantwoord en Achmea heeft de uren gespecificeerd en toegelicht en heeft meegewerkt aan het onderzoek van Integis. Daarom kan niet worden gezegd dat Achmea de gewerkte uren anders of beter had moeten verantwoorden. Uit de stukken blijkt dat het Fonds twijfelt over de uren en dat – kort gezegd
– fouten niet kunnen worden uitgesloten, maar dat er specifieke bedragen ten onrechte in rekening zijn gebracht is niet naar voren gekomen, laat staan dat het zou gaan om bedragen in de orde van grootte als door het Fonds - onder protest - betaald. Daarbij is nog van belang dat de kosten van haar dienstverlening zowel voor als nadat het afrekenen op uurbasis werd
ingevoerd, volgens Achmea jaarlijks in totaal omstreeks € 2.000.000 bedroegen en dat de te verantwoorden uren daarvan niet meer dan een kwart besloegen. Dit is door het Fonds niet betwist. In de totaal begrote bedragen en in de eindafrekening waren er geen ‘uitschieters’ die maken dat twijfel gerechtvaardigd was en/of dat het op de weg van Achmea lag om een post verder op te helderen of aan te tonen.
3.6.
De conclusie is dat de vordering van het Fonds tot terugbetaling door Achmea van
(in totaal) een bedrag van € 506.589,86 wordt afgewezen.
Geschil naar aanleiding van de software fout (AFAS)
3.7.
Het Fonds betaalde – onder protest – een factuur van Achmea voor werkzaamheden die Achmea uitvoerde nadat er door een fout van softwareleverancier AFAS verkeerde bedragen van werkgevers in haar digitale systeem Pensioenaangifte zijn terechtgekomen. Het Fonds stelt dat er geen grond was voor die betaling omdat de werkzaamheden in feite herstelwerkzaamheden waren, die Achmea kosteloos moest uitvoeren. Het Fonds stelt dat Achmea de fout eerder had moeten ontdekken en wijst er op dat Achmea bij de invoering van dit digitale systeem de toezegging heeft gedaan dat fouten snel zouden worden gesignaleerd en opgelost. Achmea betwist dit en voert aan dat het Fonds opdracht heeft gegeven om tegen meerkosten de correctie uit te voeren. Dat verweer slaagt.
3.8.
Partijen zijn het er over eens dat er op 7 maart 2017 een overleg heeft plaatsgevonden tussen Achmea en het Fonds waarbij is besproken dat er correcties moesten worden uitgevoerd. In een (interne) e-mail van Achmea van 8 maart 2017 (productie 23 van het Fonds) staat vervolgens dat Achmea de correctie gaat doen en dat het bestuur van het Fonds akkoord heeft gegeven op de aanpak van Achmea. Het Fonds heeft de inhoud van deze mail niet betwist. Dat het Fonds opdracht heeft gegeven voor het meerwerk, vindt verder steun in de brief van 9 augustus 2017 van het Fonds (productie 25 van het Fonds). In deze brief schrijft het Fonds aan Achmea: “
Tot slot merken wij op dat het pensioenfonds in een eerdere fase heeft laten weten ervan uit te gaan dat de kosten verbonden aan de herstelwerkzaamheden zouden moeten worden aangemerkt als ‘meerkosten’. Daarop komt het pensioenfonds, zoals uit het vorenstaande moge blijken, terug. SAPB[Achmea, rechtbank]
was immers tegenover het pensioenfonds gehouden (de gevolgen van) het verzuim te herstellen, zonder daarvoor meerkosten in rekening te brengen.” De rechtbank acht daarmee aangetoond dat het Fonds Achmea opdracht heeft gegeven voor het uitvoeren van de werkzaamheden en dat daarvoor kosten in rekening zouden worden gebracht. Daarmee was er een rechtsgrond voor de factuur van Achmea. Dat het Fonds veel later op die afspraak is teruggekomen en tot de conclusie kwam dat er sprake was geweest van een tekortkoming door Achmea maakt dat niet anders. De eventuele tekortkoming van een partij in de nakoming van een contractuele verplichting ontslaat de andere partij immers niet reeds op die grond van de verplichting tot nakoming van eigen verplichtingen. Het zou wellicht anders zijn als het Fonds nog voordat de werkzaamheden werden uitgevoerd, duidelijk had gemaakt dat hij de opdracht introk en wilde dat Achmea de werkzaamheden voor eigen rekening uitvoerde om (de gevolgen van) een fout te herstellen. Dat is echter niet gesteld of gebleken.
3.9.
Het Fonds heeft in dit verband subsidiair een beroep op dwaling gedaan. Hij stelt dat als er een (meerwerk) overeenkomst tot het verrichten van de werkzaamheden door
Achmea is gesloten, die overeenkomst is aangegaan onder invloed van dwaling. Hij heeft de overeenkomst echter niet vernietigd en ook geen vernietiging gevorderd, dus dan kan dit argument, wat daar verder ook van zij, niet leiden tot de conclusie dat onverschuldigd is betaald. Overigens is ook niet komen vast te staan dat Achmea een fout heeft gemaakt waardoor deze herstelwerkzaamheden nodig waren.
3.10.
Het deel van de vordering dat ziet op de door Achmea verrichte werkzaamheden naar aanleiding van de fout in de door AFAS aangeleverde gegevens, zal worden afgewezen. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat niet is aangetoond dat er zonder grond is betaald.
Geschil naar aanleiding van de overdracht naar AZL
3.11.
Het Fonds stelt dat Achmea tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen ter zake van de afwikkeling van de betrekkingen tussen partijen en dat hij daardoor schade heeft geleden die Achmea moet vergoeden. Het Fonds stelt dat AZL als opvolgend pensioenuitvoerder extra werkzaamheden heeft moeten uitvoeren naar aanleiding van tekortkomingen van Achmea en hij verwijst daartoe onder meer naar de brief van AZL van 25 juni 2018 (productie 38 van het Fonds) waaruit volgt dat er sprake was van 422 inconsistenties in de overgedragen pensioenadministratie. Achmea betwist kort gezegd dat er sprake is van een tekortkoming en voert onder meer aan dat zij de pensioenadministratie tijdig en conform de beëindigingsovereenkomst heeft overgedragen. Ook dat verweer slaagt.
3.12.
Het Fonds en Achmea hebben op 15 mei 2017 een beëindigingsovereenkomst gesloten (productie 32 van het Fonds). Zij hebben ook gezamenlijk een overdrachtsplan opgesteld (productie 33 van het Fonds). Op grond van de beëindigingsovereenkomst diende Achmea de gegevensdragers (de bestanden, boeken en bescheiden die Achmea gebruikte ter uitvoering van de pensioenregeling van het Fonds) over te dragen aan AZL. Uit artikel 3.1 van de beëindigingsovereenkomst volgt dat Achmea de gegevensdragers aan AZL over moest dragen in de (technische) staat waarin deze zich bevonden. Daarnaast hebben Achmea en het Fonds in artikel 3.3 van de beëindigingsovereenkomst afgesproken dat Achmea slechts verantwoordelijk is voor de juiste en tijdige uitvoering van de in het overdrachtsplan beschreven processen voor zover de werkzaamheden in het betreffende proces door Achmea worden uitgevoerd en dat Achmea geen verantwoordelijkheid aanvaardt voor taken/werkzaamheden van AZL in het betreffende proces.
3.13.
In het overdrachtsplan staat als uitgangspunt opgenomen: “
Syntrus[Achmea, rechtbank]
levert de administratie van deelnemers, slapers, uitkeringsgerechtigden en werkgevers zonder achterstanden op. De administratie is zo schoon en volledig mogelijk. Waar dit niet kan wordt inzicht in de volledigheid gegeven.” Artikel 8 van het overdrachtsplan vermeldt: “
In de overdrachtsfase worden tussen AZL en Syntrus afspraken gemaakt over een tijdige, volledige en juiste overdracht. Dit wordt vastgelegd in een aantal documenten, (…)”.
3.14.
Onderdeel van de afspraken was dat Achmea uiterlijk 1 juni 2017 de administratie zou overdragen aan AZL. Achmea heeft op 5 april 2017 de administratie overgedragen aan AZL. Dit wordt niet door het Fonds betwist.
3.15.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een tekortkoming van Achmea. Achmea diende op basis van de beëindigingsovereenkomst in combinatie met het overdrachtsplan de administratie zo schoon en volledig mogelijk op te leveren en waar dit niet kon, inzicht te geven in de volledigheid. In dat licht is niet zonder meer duidelijk dat er geen inconsistenties of onjuistheden in de gegevens voor mochten komen en dat is door het Fonds ook onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Het Fonds wijst in dit verband op artikel 8 van het overdrachtsplan en leidt daaruit af dat de administratie geen onjuistheden (en inconsistenties) mocht bevatten, maar dat gaat niet op. Artikel 8 noemt weliswaar een tijdige, volledige en juiste overdracht, maar de daarmee bedoelde verplichting ziet gelet op plaats van die bepaling in het overdrachtsplan (waarmee de beëindigingsovereenkomst is uitgewerkt) op de uitvoering van de in het overdrachtsplan zelf beschreven stappen. Artikel 8 regelt niet dat de gegevensdragers/de administratie zélf volledig en juist zijn en met de bepaling is niet afgedaan aan het uitgangspunt van het uitvoeringsplan dat de administratie “
zo schoon en volledig mogelijk”moest worden overgedragen en aan artikel 3.3. van de beëindigingsovereenkomst waarin is bepaald dat Achmea slechts verantwoordelijk is voor de juiste en tijdige uitvoering van de processen. Daarnaast is nog van belang dat niet – in elk geval niet voor 31 december 2017, de afgesproken datum voor kwijting van de verplichtingen rond de overdracht – is geklaagd over de bedoelde inconsistenties. Het Fonds heeft bij brief van 27 december 2017 (en in de daarbij gevoegde e-mail van 10 december 2017) wel aanvullende stukken opgevraagd bij Achmea, maar inconsistenties zijn daarbij niet genoemd.
3.16.
Omdat niet is komen vast te staan dat Achmea haar verplichtingen rond de overdracht van de pensioenadministratie niet is nagekomen en aansprakelijk is voor extra kosten die het Fonds in verband met die overdracht heeft gemaakt, moet de vordering worden afgewezen.
De tegenvordering van Achmea op het Fonds ter zake van de wettelijke handelsrente
3.17.
Achmea vordert de wettelijke handelsrente over de factuurbedragen die uiteindelijk onder protest door het Fonds zijn betaald op 28 april 2018. Het gaat dan om de om de aanvankelijk onbetaald gebleven bedragen van de vier voorschotfacturen en om de factuur voor het meerwerk vanwege de fout in de met AFAS aangeleverde gegevens.
3.18.
Het Fonds voert een aantal verweren. Het Fonds stelt zich op het standpunt dat Achmea haar aanspraak op wettelijke handelsrente heeft prijsgegeven in een brief van de advocaat van Achmea van 12 april 2018 (productie 43 van het Fonds). Het Fonds betoogt daarnaast dat de voorschotnota’s niet verschuldigd zijn. Het Fonds is ook van mening dat Achmea geen aanspraak kan maken op wettelijke handelsrente omdat uit de brief van 6 juli 2017 volgt dat er over het jaar 2016 uiteindelijk € 113.577 minder verschuldigd was dan aan voorschotten in rekening gebracht. Volgens het Fonds volgt uit de brief van 6 juli 2017 dat hij over de jaren 2014 tot en met 2016 € 120.600 minder verschuldigd was dan aan voorschotten in rekening gebracht was en dat de betalingsverplichtingen van partijen tegen elkaar wegvallen. Het Fonds beroept zich ook op opschorting: het Fonds mocht zijn verplichtingen tot betaling van de voorschotten opschorten. Op grond van artikel 6:119a lid 7 BW is het Fonds geen wettelijke handelsrente verschuldigd omdat Achmea in verzuim verkeert ten aanzien van haar verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording. Ten slotte beroept het Fonds zich erop dat hij op grond van artikel 10.2 van de pensioenbeheerovereenkomst per maand een voorschotnota had moeten ontvangen, maar dat
hij dit per kwartaalheeft ontvangen. Dat betekent dat het door het Fonds verschuldigde bedrag over de tweede maand van het kwartaalook pas op de eerste dag van de tweede maand verschuldigd was (en voor de derde maand hetzelfde).
3.19.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Achmea heeft in de brief van 12 april 2018 geschreven: "
Als het Fonds niet binnen tien werkdagen het volledige bedrag betaalt, zal Syntrus Achmea het Fonds zonder nadere aankondiging dagvaarden en zal zij daarnaast aanspraak maken op de wettelijke handelsrente.” Met deze brief heeft Achmea geen afstand gedaan van haar recht om wettelijke handelsrente te vorderen. Gelet op het doel van deze brief, de sommatie, spreekt het voor zich dat Achmea hiermee slechts tot uitdrukking wilde brengen dat als het Fonds betaalde en er daarmee een definitief einde zou komen aan het geschil tussen partijen over de betaling van de hoofdsom, Achmea geen wettelijke handelsrente meer zou vorderen. Dat ook het Fonds dit heeft gelezen als een verklaring dat er onvoorwaardelijk moest worden betaald ter definitieve beslechting van het geschil, kan naar het oordeel van de rechtbank afgeleid worden uit het feit dat het Fonds vervolgens bij brief van 23 april 2018 (productie 44 van het Fonds) (i) zich het recht voorbehoudt om het te betalen bedrag als onverschuldigd terug te vorderen en (ii) aangeeft dat het Fonds slechts onder protest daartoe gehouden te zijn, zal betalen. Het Fonds mocht er in ieder geval naar het oordeel van de rechtbank niet op vertrouwen Achmea haar recht op wettelijke handelsrente prijsgaf als hij onder protest betaalde en daarna het betaalde terugvorderde.
3.20.
Ook de andere redenen van het Fonds waarom hij bepleit dat hij geen wettelijke handelsrente verschuldigd zou zijn, gaan niet op. Het Fonds gaat er daarbij voor wat betreft de voorschotfacturen immers vanuit dat er geen voorschotten hoefden te worden betaald en/of dat Achmea haar verplichtingen ten aanzien van de urenverantwoording niet nakwam, en dat is niet komen vast te staan. Na het verstrijken van de betalingstermijn van de facturen was het Fonds in verzuim met de betaling en is hij handelsrente verschuldigd. Dat er volgens de pensioenbeheerovereenkomst maandelijkse facturen hadden moeten worden gestuurd betekent niet dat er geen of minder rente verschuldigd is; tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen verklaard dat in de praktijk al jarenlang per kwartaal gefactureerd werd en dat het Fonds daar nooit over heeft geklaagd. De rechtbank houdt het er daarom voor dat partijen het erover eens waren dat de voorschotbedragen per kwartaal werden gefactureerd.
3.21.
De eindafrekening van 6 juli 2017 leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een verrekenvordering, maar leidt ertoe dat vanaf dat moment rente verschuldigd is over het (totaal)bedrag waar Achmea dan aanspraak op maakt, na aftrek van de post van € 120.600. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat er eerder naar aanleiding van een eindafrekening concrete bedragen op de hoofdsom in mindering strekten.
3.22.
Concreet betekent dit het volgende. Over het bedrag van de meerwerkfactuur wordt de wettelijke handelsrente toegewezen vanaf de vervaltermijn van de factuur tot 25 april 2018 (de datum van betaling) en over de openstaande voorschotfacturen vanaf de vervaltermijn van de desbetreffende voorschotfactuur tot 6 juli 2017. Op 6 juli 2017 heeft Achmea een eindafrekening opgesteld waaruit volgt dat vanaf dat moment het Fonds een totaalbedrag van € 506.590 verschuldigd is (in plaats van € 627.190), zodat vanaf dat moment tot 25 april 2018 de wettelijke handelsrente berekend moet worden over € 506.590.
Proceskosten
3.23.
Omdat de vorderingen van het Fonds worden afgewezen, zal het Fonds in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
  • griffierecht € 4.030
  • salaris advocaat
3.24.
De tegenvordering van Achmea wordt toegewezen. Omdat het Fonds in het ongelijk wordt gesteld, wordt het Fonds in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op 2 punten × factor 0,5 × tarief € 1.707 = € 1.707.

4.De beslissing

De rechtbank
voor wat betreft de vordering van het Fonds:
4.1.
wijst de vorderingen van het Fonds af,
4.2.
veroordeelt het Fonds in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 10.228 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
voor wat betreft de tegenvordering van Achmea:
4.3.
veroordeelt het Fonds om aan Achmea te betalen de wettelijke handelsrente over
€ 25.119,14 vanaf de vervaldatum van de factuur tot 25 april 2018,
4.4.
veroordeelt het Fonds om aan Achmea te betalen de wettelijke handelsrente over de vier voorschotfacturen (kwartaalvier van 2015, kwartaal één, twee en drie van 2016) vanaf de vervaldatum van iedere voorschotfactuur tot 6 juli 2017,
4.5.
veroordeelt het Fonds om aan Achmea te betalen de wettelijke handelsrente over
€ 506.590 vanaf 6 juli 2017 tot 25 april 2018,
4.6.
veroordeelt het Fonds in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 1.707 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in beide zaken:
4.7.
veroordeelt het Fonds in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246 en te vermeerderen, onder de voorwaarde dat het Fonds niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82 aan salaris advocaat en de explootkosten van
betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.8.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P. Dondorp, M.J. Slootweg en L.A. de Vrey en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2019.