ECLI:NL:RBMNE:2019:6551

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
16/045304-19(P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak in woningen met DNA-bewijs en getuigenverklaringen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 augustus 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd. De verdachte is beschuldigd van twee pogingen tot inbraak in woningen op 21 februari 2019 in [woonplaats]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander heeft geprobeerd in te breken in een woning door een raam open te breken en een voordeur te wrikken. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte gebaseerd op getuigenverklaringen, DNA-sporen en het aantreffen van inbrekerswerktuigen in de nabijheid van de aanhouding van de verdachte. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 8 maanden geëist, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 7 maanden gevangenisstraf, rekening houdend met zijn jeugdige leeftijd en recidive. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van medeplegen van de tweede poging tot inbraak, maar heeft de bewezenverklaring van de eerste poging tot inbraak bevestigd. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen schroevendraaiers en handschoenen gelast, terwijl de verdachte de teruggave van andere goederen is toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/045304-19(P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 augustus 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
thans, uit andere hoofde, gedetineerd te JC Zaanstad – Westzaan.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 21 februari 2019 te [woonplaats] samen met (een) ander(en) heeft geprobeerd een inbraak te plegen in een woning gelegen aan de [adres] , kamer [kamer] , door het openbreken dan wel ontwrichten van een raam van die woning;
feit 2: op 21 februari 2019 te [woonplaats] samen met (een) ander(en) heeft geprobeerd een inbraak te plegen in een woning gelegen aan de [adres] , door de voordeur proberen open te wrikken dan wel het uitzetraam open te breken dan wel open te wrikken en door dat uitzetraam naar binnen te gaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen, te weten tweemaal een poging tot inbraak tezamen en in vereniging gepleegd, op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw voert hiertoe aan dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat haar cliënt enige betrokkenheid heeft gehad bij de ten laste gelegde pogingen tot inbraak. Mocht de rechtbank wel enige betrokkenheid van haar cliënt bewezen achten, dan heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de rol van haar cliënt niet kan worden gekwalificeerd op grond van hetgeen zich in het dossier bevindt, zodat ook daarom vrijspraak zou moeten volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen ten aanzien van het ten laste gelegde [1]
De hierna weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op beide feiten.
De verklaring van aangever [aangever] inhoudende:
Plaats delict: [adres] (…) [woonplaats]
(…) Op donderdag 21 februari 2019 te 21:25 uur kwam ik bij de woning. Mijn vrouw zag dat er een jonge man in een grijs sweater onze woning verliet door de voordeur. Ik zag dat deze jonge man snel wandelend via het trottoir in de richting van de [adres] [woonplaats] liep. Onbekenden hebben zich de toegang tot de woning verschaft via het wc raampje aan de voorzijde van de woning, waardoor er schade is ontstaan aan het wc raampje. [2]
De verklaring van aangeefster [aangeefster] , die aangifte deed namens Woningbouwvereniging Patr en mevrouw [getuige] , inhoudende:
Plaats delict: [adres] (…) [woonplaats]
(…) Op donderdag 21 februari 2019 te 21:30 uur zag ik dat er gepoogd was om in de kamer in te breken (…). Het slachtoffer ging omstreeks 21.30 uur naar haar kamer (…) zag (…) dat er twee personen voor haar raam stonden. Zij hoorde tegelijk een krakend geluid. Zij zag direct dat de twee personen wegrenden. (…). Haar kamernummer betrof [kamer] . [3]
De verklaring van verbalisant [verbalisant 1] inhoudende:
Deze medewerkster vertelde mij het volgende over wat zij had meekregen van de
inbraak.(…) Ik ben toen snel naar haar toe gelopen en zag iets van beweging aan de buitenkant van haar raam. Ik (…) zag twee schimmen weg bewegen in de richting van de Tinneweide, globaal in de richting van het buurthuis. (…). Ik heb toen (…) direct alarmnummer 112 gebeld. (…) Toen ik bij de voordeur aankwam, zag ik vrijwel direct de politie al aankomen.
(…) Ik denk dat het allemaal bij elkaar maar een of twee minuten heeft geduurd. [4]
De verklaring van verbalisant [verbalisant 2] inhoudende:
Op 21 februari 2019 (…) omstreeks 21:43 uur hoorde ik collega [verbalisant 3] via de portofoon doorgeven dat hij een jongen weg zag rennen op de Tinneweide (…). Vervolgens gaf [verbalisant 3] door dat hij de jongen staande hield en dat dit (…) [verdachte] betrof. (…) Ik keek ter hoogte van [verbalisant 3] in het plantsoen en zag hier twee grote platte schroevendraaiers liggen en een linker handschoen welke overeen kwam met de rechter handschoen die iets verderop lag in het plantsoen.
De bovenzijde van de handschoenen waren schoon en droog terwijl het miezerde. (…)
Goed(eren):
PL0900-2019053872-2364356, (…) handschoen, (…)
PL0900-2019053872-2364360, (…) handschoen, (…)
PL0900-2019053872-2364363, (…) schroevendraaier, Hazet, (…)
PL0900-2019053872-2364364, (…) schroevendraaier, Hazet [5]
De verklaring van verbalisant [verbalisant 3] inhoudende:
Op 21 februari 2019 (…) omstreeks 21:42 uur (…) zag ik bij de parkeerplaats aan de Tinneweide een persoon voorover gebogen, achter de geparkeerde personenauto’s langs rennen (…).
(…) Ik ben vervolgens naar de plek op de Tinneweide gelopen, nabij de geparkeerde auto's, waar ik de voorover gebogen persoon, achter de auto's, langs zag rennen. Ik keek in een perkje die grenst aan de parkeerplaats en zag dat daar twee zwart kleurige handschoenen lagen. Vervolgens zag ik twee grote schroevendraaiers liggen, op ongeveer één meter afstand van de handschoenen.(…) Ik schat dat de afstand tussen, waar ik de persoon voor het eerst zag en waar ik de handschoenen en schroevendraaier aantrof, ongeveer 2 tot 3 meter was. [6]
De verklaring van verbalisant [verbalisant 4] inhoudende:
Het onderzoek is verricht in een woning aan het [adres] . [7]
Men had daar namelijk met een breekvoorwerp gewrikt in de rechterbenedenhoek van de naar binnen opendraaiende voordeur. Toen (…) had men zich alsnog toegang tot de woning weten te verschaffen door met een breekvoorwerp te wrikken in de onderste sluitnaad van het op een ventilatie-stand geopende uitzetraam van het toilet. Ik (…) zag dat als gevolg van het wrikken het uitzetijzer aan de binnenzijde van het uitzetraam was verbroken. (…) Daarna had men uit de voortuin een tuinstoel gepakt en deze onder het uitzetraam geplaatst. Met behulp van de tuinstoel klom men door het uitzetraam naar binnen. (…) Ik (…) zag aan de voordeur van de woning sporen van braak. Ik (…) heb daarvan een tweetal bruikbare werktuigsporen (…) veilig gesteld. Ik (…) zag aan het geforceerde uitzetraam van het toilet sporen van braak. Ik (…) heb van de onderzijde van het uitzetraam van het toilet een bruikbaar werktuigspoor afgevormd en veilig gesteld. (…) Ik (…) heb (…) vastgesteld dat er door de dader(s) is gewerkt met handschoenen.
Werktuig sporen: (…) [8]
SIN: AAMI1322NL
SIN: AAMI1468NL [9]
De verklaring van verbalisant [verbalisant 5] inhoudende:
Het onderzoek is verricht in een woning te [adres] (…) [woonplaats] . [10]
Ik zag bij het bovengenoemde draairaam dat met had gewrikt met een schroevendraaier. (…) Ik heb via deze sluitnaad een bruikbaar indrukspoor van een schroevendraaier afgevormd en veiliggesteld. Buiten trof ik op het (…) raam diverse vegen van een handschoenafdruk aan.
Werktuig spoor
SIN : AAMO4758NL
Spooromschrijving : Schroevendraaier [11]
De verklaring van verbalisant [verbalisant 6] inhoudende:
Betreffende: een vergelijkend werktuigsporenonderzoek (…) [12]
ONTVANGEN MATERIAAL
[A] een schroevendraaier van het merk Hazet (…) goednummer PL0900-2019053872-2364363 (…) SIN AAMO5063NL.
[B] een schroevendraaier van het merk Hazet (…) goednummer PLO900-2019053872-2364364 (…) SIN AAMO5064NL
(…)
Daarnaast ontving ik, (…) 1 afvorming van werktuigsporen (…) gemerkt [1] (…) veiliggesteld tijdens een forensisch sporenonderzoek (…) aan [adres] te [woonplaats] .
Verder ontving ik, (…) vijf afvormingen van werktuigsporen gemerkt [2] (…) veiliggesteld tijdens een forensisch sporenonderzoek (…) aan [adres] te [woonplaats] . (…)
De afvorming [1.1] toont vijf indruksporen (…) De afvorming was voorzien van SIN AAMO4758NL.
De afvorming [2.2] toont 4 indruksporen (…) De afvorming was voorzien van het SIN AAMI1468NL.
De afvorming [2.3] toont 5 indruksporen (…) De afvorming was voorzien van het SIN AAMI1322NL. [13]
RESULTATEN [1]
Tijdens een vergelijkend microscopisch onderzoek tussen enerzijds afvorming [1] en anderzijds de vouw en bladen van schroevendraaier [B] (en de hiervan vervaardigde replica's) zijn in de afgevormde indruksporen onregelmatigheden waargenomen die qua plaats en vorm overeenkomen met karakteristieke beschadigingen in het blad van de schroevendraaier. Daarnaast werden tijdens vergelijkend onderzoek tussen enerzijds kraslijnenbeelden in afvorming [1] en anderzijds de afgevormde proefkrassporen vervaardigd met schroevendraaier [B] aansluitende kraslijnenbeelden waargenomen.
RESULTATEN [2]
Tijdens een vergelijkend microscopisch onderzoek tussen enerzijds de afvormingen [2.2] & [2.3] en anderzijds de vouw en bladen van schroevendraaier [B] (en de hiervan vervaardigde replica's) zijn in de afgevormde indruksporen onregelmatigheden waargenomen die qua plaats en vorm overeenkomen met karakteristieke beschadigingen in het blad van de schroevendraaier. Daarnaast werden tijdens vergelijkend onderzoek tussen enerzijds kraslijnenbeelden in afvorming [2.2] & [2.3] en anderzijds de afgevormde proefkrassporen vervaardigd met schroevendraaier [B] aansluitende kraslijnenbeelden waargenomen
CONCLUSIE(S)
Op grond van het vergelijkend werktuigsporenonderzoek concludeer ik, dat;
~ de afgevormde werktuigsporen [1],zijn veroorzaaktmet schroevendraaier [B]
- de afgevormde werktuigsporen [2.2] & [2.3]zijn veroorzaaktmet schroevendraaier [B] [14]
De bevindingen van verbalisant [verbalisant 7] inhoudende:
Door de laborant werden de volgende bemonsteringen gedaan:
AAMH9490NL BI(BIOLOGISCH SPOOR)-EPITHEEL-HANDSCHOEN BEM.BINNENZIJDE HANDPALMZIJDE
AAMH9491NL BI(BIOLOGISCH SPOOR)-EPITHEEL-HANDSCHOEN BEM.BINNENZIJDE HANDPALMZIJDE
(…) Uit het NFI onderzoek is gebleken dat:
- het referentiemonster AAMH9490NL een DNA-profiel bevatte van een man.
- het referentiemonster AAMH9491NL een afgeleid DNA-hoofdprofiel bevat van een man
- dit profiel werd opgeslagen in en vergeleken met de profielen in de DNA databank
- dat dit overeenkwam met de DNA-profielen in DNA-cluster 23199.
Het DNA profiel uit bemonstering AAMH9490NL matcht met het DNA profiel uit referentiemonster RAAM5924NL van [verdachte] geboren (…) welke in cluster 23199 opgenomen is [15]
Sporendrager: PL0900-2019053872-23644356, handschoen
Sporendrager: PL0900-2019053872-2364360, handschoen [16]
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) inhoudende:
SIN: AAMH9490NL#01 epitheel
Celmateriaal afkomstig van: [verdachte]
Matchkans kleiner dan één op één miljard
SIN: AAMH9491NL#01
Celmateriaal afkomstig van: [verdachte]
Matchkans kleiner dan één op één miljard [17]
DNA-profielcluster 23199
DNA-identiteitszegel: AAH9490NL#01 [18]
4.3.2.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet uit het dossier blijkt dat haar cliënt betrokken was bij de pogingen tot inbraak, dan wel dat zijn rol hierbij niet kan worden bewezen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de verklaringen van aangevers blijkt dat op 21 februari 2019 twee pogingen tot inbraak zijn gepleegd, een op de locatie [adres] , om ongeveer 21.25 uur, en een op [adres] kamer [kamer] om ongeveer 21.30. De afstand tussen beide locaties is ongeveer 406 meter. Verdachte is door verbalisanten korte tijd later aangehouden in de buurt van de laatstgenoemde locatie. Verbalisanten treffen op een paar meter afstand van de eerste plek waar verdachte door de verbalisant [verbalisant 3] werd gezien twee schroevendraaiers en, een meter daar vandaan, een paar handschoenen aan. De handschoenen worden onderzocht en aan de binnenkant van een van de handschoenen wordt – zo concludeert de rechtbank - DNA materiaal aangetroffen van verdachte. Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] hebben een sporenonderzoek uitgevoerd op zowel de locatie van de [adres] als de [adres] , waarbij er inbraaksporen zijn aangetroffen en op beide locaties aanwijzingen worden gevonden dat de dader handschoenen heeft gedragen. Zowel aan de woning op de [adres] als de [adres] zijn inbraakspore afgevormd die zijn veroorzaakt door een van de, naast de handschoenen, aangetroffen schroevendraaier.
De rechtbank acht op grond van de vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in beide woningen geeft geprobeerd in te breken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in overweging het korte tijdsbestek tussen de meldingen van de beide aangevers, zijnde 5 minuten, en de aanhouding van verdachte kort erna, terwijl hij zich bevond in de richting waarin de aangever de daders had zien lopen. Gezien het korte tijdsbestek tussen deze meldingen, de afstand tussen beide woningen, de aanhouding van verdachte kort erna op korte afstand van deze woningen en het aantreffen van het DNA-spoor van verdachte op de schone en droge handschoen (terwijl het miezerde) die op ongeveer een meter afstand lag van het gebruikte inbrekerswerktuig, kan – zonder andersluidende aannemelijke verklaring, die ontbreekt – geen andere conclusie worden getrokken dan dat het verdachte is geweest die heeft geprobeerd in te breken in de beide woningen.
Het alternatieve scenario van verdachte dat hij een, niet nader te noemen, vriend opzocht in een nabijgelegen flatgebouw acht de rechtbank niet aannemelijk en daarnaast niet verifieerbaar. Dit scenario vindt geen enkele steun in het dossier en leidt, in het licht van de hiervoor genoemde belastende omstandigheden, zonder nadere onderbouwing niet tot een andere conclusie dan hiervoor is weergegeven. Daarbij vindt de rechtbank mede van belang dat verdachte op vragen van de rechtbank, zoals met wie verdachte had afgesproken, geen antwoord kon of wilde geven. Verdachte heeft verder geen aannemelijke verklaring gegeven voor het aantreffen van de handschoen met zijn DNA vlakbij de plaats waar hij als eerste door de politie werd gezien, of de ernaast aangetroffen schroevendraaiers waarvan is geconcludeerd dat met een van de schroevendraaiers de braaksporen bij beide woningen zijn aangebracht.
De rechtbank is verder van oordeel dat de door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheid dat de trui van verdachte door aangever [aangever] als grijs wordt beschreven, terwijl deze bij de aanhouding door verbalisant [verbalisant 3] als groen wordt waargenomen, niet uitsluit dat het dezelfde persoon is geweest die door beide personen is waargenomen. De rechtbank heeft hierbij ook gelet op de foto genomen bij de aanhouding van verdachte, waarop grijsgroene bovenkleding zichtbaar is (
pagina 140 procesdossier).
Medeplegen
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu zijn rol bij de genoemde feiten niet kan worden gekwalificeerd op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
De Hoge Raad heeft bij uitspraak van 28 november 2017 [19] vastgesteld dat in het geval dat wel kan worden vastgesteld dat de diefstal door ‘verenigde personen’ is begaan, maar niet direct kan worden vastgesteld door wie precies, en verdachte zelf wordt aangetroffen kort na de diefstal in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, het uitblijven van een aannemelijke verklaring van belang kan zijn voor de vraag of het medeplegen kan worden bewezen. Hierbij kan ook de omstandigheid worden meegenomen dat er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door verdachte bestaan.
[adres]
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte, tezamen met een onbekend gebleven tweede persoon, de ten laste gelegde poging tot inbraak in de [adres] heeft gepleegd. Voorop staat dat de aangeefster heeft verklaard dat het slachtoffer twee personen heeft zien weglopen en aangeefster zelf verklaart ook (zie pag. 135 procesdossier) twee schimmen te hebben gezien. Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte kort na de pogingen tot woninginbraak is aangehouden en het feit dat verdachte, zoals hiervoor overwogen, geen aannemelijke verklaring daarvoor heeft afgelegd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan.
[adres]
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde medeplegen als volgt. De rechtbank ziet in het dossier weliswaar aanwijzingen dat ook dit feit in vereniging is gepleegd, maar oordeelt dat er zich in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevindt om te concluderen dat verdachte dit feit samen met een ander heeft gepleegd. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het tenlastegelegde medeplegen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 21 februari 2019 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan [adres] , Kamer [kamer] ), goederen en/of geld van hunner gading, weg te nemen toebehorende aan [getuige] en/of aan Woningbouwvereniging Patr, en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die/dat weg te nemen goederen/geldbedrag onder hun bereik te brengen door middel van braak, is/zijn en/of heeft/hebben hij, verdachte, en zijn mededader:
- naar (een raam van) die woning toegegaan, en
- vervolgens een schroevendraaier tussen het raam en het kozijn gebracht, en

-vervolgens dat raam opengebroken en ontwricht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2
op 21 februari 2019 te [woonplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ), goederen en/of geld van zijn gading, weg te nemen toebehorende aan [aangever] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat/die weg te nemen goederen/geldbedrag onder zijn bereik te brengen door middel van braak en inklimming, is/heeft hij, verdachte:
- naar de voordeur van die woning toegegaan, en
- vervolgens een schroevendraaier, tussen de voordeur gebracht, en
- die voordeur getracht open te wrikken, en
- vervolgens naar het (uitzet)raam van het toilet toegegaan, en
- een schroevendraaier op de onderste sluitnaad van het uitzetraam geplaatst, en
- dat (uitzet)raam open gebroken en ontwricht, en
- een tuinstoel uit de voortuin gepakt en deze onder het uitzetraam van het toilet geplaatst en
- op de tuinstoel geklommen en door het uitzetraam naar binnen is gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder
feit 1bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder
feit 2bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten van de rechtspraak en niet bij de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. De raadsvrouw heeft daarnaast verzocht rekening te houden met de jeugdige leeftijd van haar cliënt en zijn persoonlijke omstandigheden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan tweemaal een poging tot inbraak in een woning, waarvan eenmaal tezamen met een ander gepleegd.
Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Dat het in het onderhavige geval slechts bij een poging is gebleven, is niet aan het handelen van verdachte te danken, maar enkel aan het feit dat verdachte werd onderbroken in zijn poging door de bewoners van de betreffende woningen.
Verdachte is enkel uit geweest op persoonlijk financieel gewin en heeft zich niet bekommerd om de mogelijke psychische gevolgen voor de slachtoffers van zijn handelen. De ernst van de feiten en de impact voor de slachtoffers wordt gekleurd door de omstandigheid dat één van de locaties een ouderenwooncentrum betrof. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
Persoon van de verdachte
Uit het strafblad van 18 juni 2019 is gebleken dat verdachte recent onherroepelijk is veroordeeld voor soortelijke feiten, voor het laatst op 16 maart 2018 voor meerdere diefstallen met braak en inklimming in vereniging gepleegd.
Strafoplegging
De rechtbank heeft voor wat betreft de op te leggen strafsoort en de hoogte van de straf gelet op de binnen de rechtspraak ontwikkelde LOVS-oriëntatiepunten. In deze oriëntatiepunten wordt bij een enkelvoudige inbraak in een woning tussen de twee en drie maanden gevangenisstraf genoemd afhankelijk van mogelijk aanwezig zijnde recidive. Indien sprake is van recidive, zoals bij verdachte het geval is, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden het oriëntatiepunt voor een woninginbraak. Er zal rekening mee worden gehouden dat de onderhavige feiten geen voltooide inbraken betreffen, waardoor ten opzichte van deze oriëntatiepunten een lagere straf zal worden opgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op het aantal en de ernst van de feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, alsmede gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Daarbij is de straf die de rechtbank oplegt iets lager dan de officier van justitie, omdat de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van medeplegen voor feit 2. Gelet op de recidive van verdachte en zijn kennelijke vasthoudendheid om vermogensdelicten te blijven plegen, ziet de rechtbank geen reden om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen

9.BESLAG

De in deze rubriek gebruikte nummers verwijzen naar de door de officier van justitie overgelegde lijst van in beslag genomen voorwerpen, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het strafbare feit is begaan met de in beslag genomen schroevendraaiers, zaklantaarn en handschoenen, op de beslaglijst opgenomen onder de nummers 1, 2, 4 en 5. De officier van justitie vordert dan ook de verbeurd verklaring van deze goederen. Ten aanzien van de in beslag genomen schoenen en sleutels, op de beslaglijst opgenomen onder de nummers 3 en 6, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze goederen kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de goederen op de beslaglijst opgenomen onder de nummers 1, 2, 3, 5 en 6, aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en verdachte heeft ter zitting verklaard afstand te doen van de in beslag genomen handschoenen en schroevendraaiers en ten aanzien van de schoenen en sleutels de teruggave verzocht. De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat er geen aanwijzingen volgen uit het dossier dat de zaklantaarn betrokken is geweest bij de strafbare feiten, de zaklantaarn het eigendom is van haar cliënt en deze dient te worden teruggegeven.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de in beslag genomen schroevendraaiers en handschoenen (
goednrs. 1, 2 en 5) zijn gebruikt bij het begaan van de strafbare feiten en om die reden deze goederen verbeurd moet worden verklaard.
De rechtbank is verder, overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat de schoenen en sleutels (
goednrs. 3 en 6) aan verdachte kunnen worden teruggegeven. Met betrekking tot de zaklantaarn (
goednr. 4) overweegt de rechtbank
dat niet is vastgesteld dat een van de, dan wel beide, strafbare feiten zijn begaan met de zaklantaarn. De rechtbank zal dan ook beslissen tot teruggave van dit goed aan verdachte.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
7 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende, te weten verdachte, van de voorwerpen op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, te wetende goederen met de nummers: 3, 4 en 6;
- gelast de verbeurd verklaring van de voorwerpen op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, te wetende goederen met de nummers: 1, 2 en 5.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Leijten, voorzitter, mrs. R.L.M. van Opstal en V.C. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 augustus 2019.
mrs. R.L.M. van Opstal en V.C. Kool zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 21 februari 2019 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan [adres] , Kamer [kamer] ), goederen en/of geld van zijn/hunner gading, althans enig goed/geldbedrag, weg te nemen geheel of ten dele toebehorende aan [getuige] en/of aan Woningbouwvereniging Patr, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen/geldbedrag onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- naar (een raam van) die woning is/zijn toegegaan, en/of
- ( vervolgens) een schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp, tussen het raam en het kozijn heeft/hebben gebracht, en/of
- ( vervolgens) dat raam heeft/hebben open gebroken en/of ontwricht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht,
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht,
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2
hij op of omstreeks 21 februari 2019 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe- eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ), goederen en/of geld van zijn/hunner gading, althans enig goed/geldbedrag, weg te nemen geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] ,in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen/geldbedrag onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- naar de voordeur van die woning is/zijn toegegaan, en/of
- ( vervolgens) een schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp, tussen de voordeur heeft/hebben gebracht, en/of
- die voordeur heeft/hebben getracht open te wrikken, en/of
- ( vervolgens) naar het (uitzet)raam van het toilet is/zijn toegegaan, en/of
- een schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op de onderste sluitnaad van het uitzetraam heeft/hebben geplaatst, en/of
- dat (uitzet)raam heeft/hebben open gebroken en/of ontwricht, en/of
- een tuinstoel uit de voortuin heeft/hebben gepakt en deze onder het uitzetraam van het toilet heeft/hebben geplaatst en/of
- op de tuinstoel is/zijn geklommen en door het uitzetraam naar binnen is/zijn gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht,
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht,
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht,
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal met dossiernummer 2019053872-C (pagina 1 t/m 193) bevinden, volgens de in dat proces-verbaal toegepaste nummering. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.De verklaring van aangever [aangever] d.d. 21 februari 2019, pagina 178.
3.De verklaring van aangeefster [aangeefster] namens Woningbouwvereniging Patr en [getuige] d.d. 21 februari 2019, pagina 126-127.
4.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 22 februari 2019, pagina 135.
5.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 22 februari 2019, pagina’s 147 en 148.
6.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 22 februari 2019, pagina 137-138.
7.Een proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant 4] d.d. 25 februari 2019, pagina 188.
8.Een proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant 4] d.d. 25 februari 2019, pagina 189.
9.Een proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant 4] d.d. 25 februari 2019, pagina 190.
10.Een proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant 5] d.d. 22 februari 2019, pagina 157.
11.Een proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant 5] d.d. 22 februari 2019, pagina 158
12.Een proces-verbaal (
13.Een proces-verbaal (
14.Een proces-verbaal (
15.Een mutatierapport opgesteld door verbalisant [verbalisant 7] d.d. 8 mei 2019, pagina 199.
16.Een mutatierapport opgesteld door verbalisant [verbalisant 7] d.d. 8 mei 2019, pagina 200.
17.Een rapportage opgemaakt door het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 6 mei 2019, pagina 202.
18.Een bijlage bij voornoemd rapport, opgemaakt door het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 6 mei 2019, pagina 204.
19.Hoge Raad 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022.